
Jurisprudentie
BJ4424
Datum uitspraak2009-07-07
Datum gepubliceerd2009-08-03
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/398 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-03
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/398 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening, verrekening en terugvordering bijstand. De Raad: Geen volledige opgave van inkomsten uit arbeid. Schending inlichtingenverplichting. De door appellant aangevoerde omstandigheden kunnen daaraan niet afdoen. Bruto-terugvordering in overeenstemming met beleid.
Uitspraak
08/398 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 december 2007, 07/36 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost te Delfzijl (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 7 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding op 1 januari 2006 van een gemeenschappelijke regeling oefent het Dagelijks Bestuur de taken en bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) uit die voorheen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder Dagelijks Bestuur tevens verstaan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl.
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding van tussen appellant en het Dagelijks Bestuur met reg.nr. 08/1289 WWB, ter zitting plaatsgevonden op 2 juni 2009. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door K.J. Hoiting, werkzaam bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak worden heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant en zijn toenmalige echtgenote ontvingen in 2005 bijstand ingevolge de WWB, berekend naar de gehuwdennorm.
1.2. Appellant heeft door middel van een wijzigingsformulier WWB, ondertekend op 19 juli 2005, opgave gedaan van zijn werkzaamheden in de periode van 13 juni tot en met 8 juli 2005 (week 24 tot en met 27) in dienst van uitzendbureau Dactylo.
1.3. Via een wijzigingsformulier, ondertekend op 30 augustus 2005, heeft de toenmalige echtgenote van appellant opgegeven dat appellant vanaf 29 augustus 2005 in Roden woont. De bijstand naar de gehuwdennorm is gecontinueerd tot en met 5 september 2005.
1.4. Na ontvangen signaleringen van het Inlichtingenbureau in september en oktober 2005 over inkomsten van appellant uit arbeid heeft het Dagelijks Bestuur in januari en februari 2006 informatie ingewonnen bij de uitzendbureaus Dactylo en Start. Uitzendbureau Start heeft opgegeven dat appellant van 13 juni 2005 tot en met 12 augustus 2005 in loondienst werkzaam is geweest en uitzendbureau Dactylo heeft de periode van 17 juni 2005 tot en met 8 november 2005 opgegeven. Op basis van de verkregen informatie heeft het Dagelijks Bestuur vastgesteld dat appellant in de periode van 1 juni 2005 tot en met 31 augustus 2005 inkomsten uit arbeid heeft ontvangen, waarvan hij geen opgave heeft gedaan. Bij besluit van 20 juli 2006 heeft het Dagelijks Bestuur de bijstand over de periode van 1 juni 2005 tot en met 31 augustus 2005 herzien en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 2.005,31 bruto van appellant teruggevorderd, waarvan na verrekening van het gereserveerde vakantiegeld ad € 50,09 een bedrag resteerde van € 1.955,22. Bij besluit van 30 november 2006 heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 juli 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 30 november 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Hoewel appellant erkent dat hij aan het Dagelijks Bestuur geen opgave heeft gedaan van de betreffende werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende inkomsten, is hij van mening dat, gelet op de bijzondere omstandigheden, bestaande uit de echtscheiding en zijn verhuizing, geen sprake is van een schending van de inlichtingenverplichting. De Raad kan dit standpunt niet onderschrijven. Door middel van het op 19 juli 2005 ondertekende wijzigingsformulier WWB heeft appellant wel opgave gedaan van zijn inkomsten in de weken 24 tot en met 27 in dienst van uitzendbureau Dactylo, maar geen opgave van zijn inkomsten in week 24 in dienst van uitzendbureau Start. Voorts heeft appellant door middel van een wijzigingsformulier WWB, noch op andere wijze aan het Dagelijks Bestuur opgave gedaan van zijn werkzaamheden en de inkomsten in de weken 28 tot en met 35 van 2005 in dienst van de beide uitzendbureaus. Derhalve heeft appellant in strijd gehandeld met de op hem rustende inlichtingenverplichting ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB. De door appellant aangevoerde omstandigheden kunnen daaraan niet afdoen.
4.2. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank de aangevoerde beroepsgrond dat de omvang van het bedrag van de terugvordering wordt bestreden, niet juist heeft geïnterpreteerd. Naar de mening van appellant heeft de rechtbank miskend dat uitgegaan moet worden van de bedragen die feitelijk aan hem als loon zijn uitbetaald. De Raad begrijpt deze grief aldus dat het Dagelijks Bestuur bij de berekening van het bedrag van de terugvordering is uitgegaan van het door uitzendbureau Dactylo opgegeven netto loon, terwijl aan appellant feitelijk een lager bedrag is uitbetaald in verband met een “inhouding ongevallenverzekering”, die varieerde van € 0,04 tot € 0,21 per week. Ingevolge artikel 31, derde lid, aanhef en onder d, van de WWB worden de middelen in aanmerking genomen tot het bedrag dat resteert na aftrek van andere ten laste van de belanghebbende komende verplichte inhoudingen. Appellant heeft niet gesteld en ook de Raad is niet gebleken dat de bewuste inhouding is gebaseerd op een dwingend voorgeschreven bepaling in de van toepassing zijnde CAO of andere regeling. De Raad houdt het erop dat geen sprake was van een verplichte inhouding, zodat het College terecht is uitgegaan van het door uitzendbureau Dactylo opgegeven netto loon.
4.3.1. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de trage handelwijze van het Dagelijks Bestuur na de ontvangen signaleringen van de niet-opgegeven inkomsten dient te leiden tot een terugvordering van het netto bedrag, te weten het bedrag van € 1.635,10.
4.3.2. Ingevolge artikel 18 van de Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften Wet werk en bijstand van de ISD Noordoost wordt, voor zover belasting en premies niet verrekend kunnen worden, gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot bruto-terugvordering, tenzij de brutering een gevolg is van een niet tijdige afhandeling door de ISD en de terugvordering het gevolg is van een fout van de ISD. Hoewel het Dagelijks Bestuur, zoals toegelicht ter zitting van de Raad, erkent dat na ontvangst van de signaleringen sneller informatie ingewonnen had kunnen worden bij de beide uitzendbureaus, acht de Raad het niet aannemelijk dat meer voortvarendheid zou hebben geleid tot afronding van de besluitvorming vóór 1 januari 2006.
4.3.3. Zoals hiervoor overwogen in 4.1 heeft appellant in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting gehandeld door geen opgave te doen van de betreffende inkomsten, zodat de vordering door zijn toedoen is ontstaan. Van een fout van de ISD is geen sprake. De Raad stelt dan ook vast dat het Dagelijks Bestuur in overeenstemming met zijn ten tijde hier van belang zijnde beleidsregel heeft gehandeld. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het Dagelijks Bestuur, met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht, in afwijking van de beleidsregel van de bruto-terugvordering had moeten afzien.
4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en C. van Viegen en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
DW