
Jurisprudentie
BJ4414
Datum uitspraak2009-07-07
Datum gepubliceerd2009-08-03
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1289 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-03
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1289 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening, verrekening en terugvordering bijstand. De brief met betalingsherinnering kan (...) slechts worden gezien als een mededeling van informatieve aard, die geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept. Dat appellant een nieuwe termijn is gesteld om aan zijn verplichtingen te voldoen, maakt dit niet anders.
Uitspraak
08/1289 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 december 2007, 07/456 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost te Delfzijl (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 7 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding van tussen appellant en het Dagelijks Bestuur met reg.nr. 08/398 WWB, ter zitting plaatsgevonden op 2 juni 2009. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door K.J. Hoiting, werkzaam bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak worden heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 20 juli 2006 heeft het Dagelijks Bestuur de bijstand van appellant over de periode 1 juni 2005 tot en met 31 augustus 2005 herzien en de gemaakte kosten over die periode tot een bedrag van € 2.005,31 bruto teruggevorderd. Na verrekening van het gereserveerde vakantiegeld ad € 50,09 resteerde een bedrag van € 1.955,22. Bij dat besluit heeft het College appellant verzocht laatstgenoemd bedrag uiterlijk binnen 30 dagen na dagtekening van het besluit over te maken op een aangegeven bankrekeningnummer. In het besluit is appellant erop gewezen dat het besluit zonder enige verdere aanmaning direct uitvoerbaar is en dat tot het treffen van executiemaatregelen zal worden overgegaan indien appellant niet aan de gestelde betalingsvoorwaarden voldoet.
1.2. Het Dagelijks Bestuur heeft bij besluit van 30 november 2006 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 juli 2006 ongegrond verklaard. Per brief van 12 december 2006 heeft het Dagelijks Bestuur, onder verwijzing naar het besluit van op bezwaar van 30 november 2006, appellant verzocht het bedrag van € 1.955,22 binnen 30 dagen na dagtekening van het schrijven over te maken. Daarbij is appellant er opnieuw op gewezen dat het besluit van 20 juli 2006 zonder enige verdere aanmaning direct uitvoerbaar is en dat executiemaatregelen zullen worden getroffen indien appellant niet aan de betalingsvoorwaarden voldoet.
1.3. Bij besluit van 3 april 2007 heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar van appellant tegen de brief van 12 december 2006 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief geen voor bezwaar vatbare beslissing bevat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 3 april 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de brief van 12 december 2006 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Met de rechtbank en het Dagelijks Bestuur is de Raad van oordeel dat de brief van 12 december 2006 niet meer inhoudt dan een betalingsherinnering. De brief van 12 december 2006 kan derhalve slechts worden gezien als een mededeling van informatieve aard, die geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept. Dat appellant een nieuwe termijn is gesteld om aan zijn verplichtingen te voldoen, maakt dit niet anders.
4.2. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en C. van Viegen en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2009.
(get.) R.C. Schoemaker
(get.) A. Badermann
DW