Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4411

Datum uitspraak2009-07-06
Datum gepubliceerd2009-08-03
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers124424
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het verzoek ten aanzien van het gezag is gebaseerd op het gewijzigde artikel 1: 253c van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het eerste lid van voornoemd artikel luidt nu dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de kantonrechter kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. In artikel VIIL van de Wet van 11 december 2008 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (31227) is ten aanzien van bedoeld artikel bepaald dat de rechtbank bevoegd is. Ingevolge het tweede lid wordt het verzoek van de vader, indien de moeder niet met het gezamenlijk gezag instemt, slechts afgewezen, indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Beschikking: 6 juli 2009 De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven: Zaaknummer: 124424 / FA RK 07-1570 In de zaak van: [naam verzoeker], verzoeker, verder te noemen: de man, wonende te [woonplaats verzoeker], procureur mr. G.M.B.R. Niellissen, en: [naam wederpartij], wederpartij, verder te noemen: de vrouw, wonende te [woonplaats wederpartij], procureur mr. R.F. Cohen. Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook een door de rechtbank gegeven en op 21 maart 2008 uitgesproken tussenbeschikking. 1. Verder verloop van de procedure De man heeft gereageerd bij schrijven van 15 april 2008. De zaak is achtereenvolgens behandeld ter zitting van 27 augustus 2008 en 27 april 2009. 2. Verdere beoordeling De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist. Bij voormelde beschikking heeft de rechtbank de beslissing over het gezamenlijk ouderlijk gezag aangehouden. Het verzoek ten aanzien van het gezag is gebaseerd op artikel 1: 253c van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit artikel is met ingang van 28 februari 2009 met onmiddellijke werking gewijzigd bij Wet van 9 oktober 2008 tot wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en het verkrijgen van gezamenlijk gezag. Het eerste lid van voornoemd artikel luidt nu dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de kantonrechter kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. In artikel VIIL van de Wet van 11 december 2008 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (31227) is ten aanzien van bedoeld artikel bepaald dat de rechtbank bevoegd is. Ingevolge het tweede lid wordt het verzoek van de vader, indien de moeder niet met het gezamenlijk gezag instemt, slechts afgewezen, indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Vast staat dat er sprake is van ernstige communicatieproblemen tussen de ouders. Met betrekking tot de vraag of deze problemen van dien aard zijn dat voornoemde wettelijke criteria zich tegen toewijzing van het verzoek van de vader verzetten, overweegt de rechtbank het volgende. Ter zitting van 27 augustus 2008 heeft de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) aangevoerd dat het doel van gezamenlijk gezag is dat belangrijke beslissingen door de ouders gezamenlijk worden genomen. Gelet op het feit dat de ouders niet in staat zijn gebleken het gesprek gezamenlijk aan te gaan en er weinig middelen bestaan om het gedrag van de ouders te beïnvloeden, was de raad van mening dat er op dat moment geen enkele basis was om tot gezamenlijk gezag over te gaan. Sindsdien is ook een poging tot mediation mislukt. Desalniettemin heeft de raad ter zitting van 27 april 2009 het standpunt ingenomen dat het verzoek van de man moet worden toegewezen, omdat de moeder eenzijdig beslissingen neemt die een duidelijke belasting voor [de minderjarige] vormen. Gezamenlijk gezag zou waarborgen dat de zaken van twee kanten kunnen worden belicht. De raad acht het in het bijzonder zorgwekkend dat de moeder [de minderjarige] naar een psycholoog heeft gestuurd, terwijl duidelijk is dat het probleem niet bij [de minderjarige] ligt, maar bij de beide ouders. De raad acht het kwalijk dat [de minderjarige] nu door de moeder wordt gepresenteerd als degene die moeilijk doet en lelijke woorden zegt en om die reden door de moeder naar de psycholoog wordt gestuurd. Volgens de raad wordt het probleem daarmee ten onrechte op het bord van [de minderjarige] gelegd, terwijl het op de weg van de moeder had gelegen met vader te overleggen. De rechtbank stelt vast dat zich na de eerste zitting geen relevante wijziging in de situatie van de ouders heeft voorgedaan; sterker nog: de problemen die voor de raad tijdens de eerste zitting aanleiding waren te adviseren om het verzoek om gezamenlijk gezag af te wijzen waren ten tijde van de tweede zitting alleen maar verergerd. Deze constatering in combinatie met de vaststelling dat zich thans feiten voordoen die duiden op een mogelijke bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige], is voor de rechtbank aanleiding de beslissing op het verzoek van de vader wederom aan te houden en de raad opdracht te geven te onderzoeken of afwijzing van het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over [de minderjarige] in haar belang noodzakelijk is. 4. Beslissing Bepaalt dat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek zal verrichten zoals in rechte overwogen en de rechtbank zal adviseren of afwijzing van het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over [de minderjarige] in haar belang noodzakelijk is. Houdt de beslissing aan voor een periode van 6 maanden in afwachting van bericht van de Raad voor de Kinderbescherming. Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uit¬ge¬sproken op 6 juli 2009 in tegenwoordigheid van de griffier. MM Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een procureur (advocaat) - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch: a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak; b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.