Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4379

Datum uitspraak2009-07-16
Datum gepubliceerd2009-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1442 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag om als burger-oorlogsslachtoffer in aanmerking te komen voor een uitkering. De Raad acht het bestreden besluit op grond van de adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de ter beschikking staande medische en andere gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van die adviezen te twijfelen.


Uitspraak

08/1442 WUBO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], (hierna: appellant), en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 16 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 31 januari 2008, kenmerk BZ 8145, JZ/P70/2008, door verweerster ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009. Appellant is daar verschenen, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. In mei 2007 heeft appellant, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indiƫ, bij verweerster nogmaals - een eerdere aanvraag van april 1991 werd afgewezen wegens ontbreken van blijvende invaliditeit - een aanvraag ingediend om als burger-oorlogsslachtoffer in aanmerking te komen voor een uitkering. Hiertoe heeft appellant aangevoerd dat zijn bij het besluit over zijn eerdere aanvraag aanvaarde psychische klachten in ernst zijn toegenomen. 1.2. Bij besluit van 21 november 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster ook deze aanvraag afgewezen. Hiertoe is overwogen, samengevat, dat de psychische klachten van appellant nog steeds slechts geringe beperkingen opleveren in zijn dagelijks functioneren zodat ook nu niet kan worden gesproken van invaliditeit in de zin van de Wet. 1.3. In beroep heeft appellant vooral benadrukt dat zijn klachten zich uiten in negativiteit, depressies, in zichzelf gekeerd zijn, afwezig zijn en agressief gedrag waardoor hij veel botsingen ondervindt met familie en anderen. 2. Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt. 2.1. Blijkens de gedingstukken is het medisch standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Die adviezen berusten vooral op de resultaten van een op verzoek van verweerster door een van deze geneeskundig adviseurs, de arts G.J. Laatsch, ingesteld nader medisch onderzoek van appellant. Hierin is aangegeven dat appellant weliswaar gespannen en snibbig is en dat in verband daarmee geringe tot matige beperkingen in zijn sociaal functioneren zijn te constateren, maar dat hij voor het overige toch weinig beperkingen ondervindt in het leven van alledag zodat van invaliditeit niet kan worden gesproken. 2.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de ter beschikking staande medische en andere gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van die adviezen te twijfelen. Hierbij laat de Raad met name wegen dat de arts Laatsch uitvoerig aandacht heeft besteed aan de door appellant naar voren gebrachte psychische klachten en de gevolgen die deze voor hem hebben in het leven van alledag, en er geen medische gegevens zijn die op de situatie van appellant een ander licht werpen. 3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. 4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2009. (get.) G.L.M.J. Stevens. (get.) I. Mos. HD