
Jurisprudentie
BJ4294
Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/7087 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/7087 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank heeft naar het oordeel van de Raad terecht overwogen dat door de bezwaarverzekeringsarts ontoereikend is gemotiveerd waarom ten aanzien van de aspecten concentreren en herinneren geen beperking is aangenomen in de FML. Naar het oordeel van de Raad dient daarom bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ervan te worden uitgegaan dat betrokkene ten aanzien van herinneren een beperking heeft aangegeven. Dat betrokkene zich niet een half uur kan concentreren, is niet onderbouwd. Geen beperking ten aanzien van lezen. Nieuw besluit op bezwaar.
Uitspraak
08/7087 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 november 2008, 07/1552 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 29 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene is door mr. M.G. Otten, juridisch medewerkster van Larcom BV, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 27 februari 2006 heeft het Uwv de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 25 april 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 4 augustus 2006. Bij uitspraak van 4 april 2007 (06/2044) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
1.2. Bij besluit van 30 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Hierbij heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – overwogen dat door de bezwaarverzekeringsarts ontoereikend is gemotiveerd waarom ten aanzien van de aspecten concentreren, herinneren en lezen geen medische beperking is aangenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). In dat verband heeft de rechtbank van belang geacht dat uit een WSW-indicatiebesluit van 28 november 2006 en uit het daaraan voorafgaande rapport van psycholoog Y.N. Hartel van 18 oktober 2005, alsmede uit een brief van Hartel van 10 juli 2008, blijkt dat betrokkene zich niet een half uur achtereen kan concentreren en geheugenproblemen heeft. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige niet op kenbare wijze blijkt dat de geselecteerde functies die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, op deze aspecten zijn beoordeeld. Om die reden heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met het motiveringsbeginsel, neergelegd in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1. Appellant stelt in hoger beroep, onder verwijzing naar een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 13 januari 2009, dat de medische beoordeling wel juist is en dat de geheugenfunctie en het concentratievermogen ook op juiste wijze zijn beoordeeld. In de genoemde rapportage heeft de bezwaarverzekeringsarts uiteengezet dat aan de WSW-indicatie geen betekenis toekomt, omdat er geen medische rapportage aan die indicatie ten grondslag ligt en de cognitieve beperkingen zorgvuldig door de verzekeringsarts zijn onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts rekening heeft gehouden met de onderzoeksbevindingen van psycholoog Hartel, nu een beperking is aangenomen voor concentreren en voor de geheugenfunctie. Verder is volgens de bezwaarverzekeringsarts van belang dat betrokkene werkzaam is gebleven als assistent-instructeur montage, dat die werkzaamheden een volwaardig beroep doen op zijn hersenfuncties en dat betrokkene er blijk van heeft gegeven goed in dat werk te kunnen functioneren. Ook meent de bezwaarverzekeringsarts dat de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige voldoende hebben toegelicht dat de geselecteerde functies verenigbaar zijn met de door de verzekeringsarts aangegeven beperkingen, nu deze functies geen specifieke eisen stellen aan onder meer het verdelen van de aandacht en herinneren.
3.2. Betrokkene heeft – kort weergegeven – naar voren gebracht dat de omstandigheid dat hij werkzaam is als assistent-instructeur montage in WSW-verband geen argument is om aan te nemen dat hij geen concentratie- en geheugenproblemen ondervindt, nu het werken in WSW-verband nu juist plaatsvindt in een aangepaste functie waarin rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. Verder meent betrokkene dat de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 13 januari 2009 nog altijd niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom geen rekening is gehouden met de cognitieve beperkingen die in het onderzoek van psycholoog Hartel zijn vastgesteld.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De verzekeringsarts heeft blijkens een rapportage van 16 november 2005 aangenomen dat er “overtuigende aanwijzingen voor een beperkt concentratievermogen” zijn, namelijk dat betrokkene snel is afgeleid door omgevingsgeluid en dat “een hoge mate van concentratie (zoals nodig bij lezen waarbij je moet opnemen) niet lang (max. 1 uur achtereen, max. 1 a 2 u/dag)” mogelijk is. Verder heeft de verzekeringsarts uiteengezet dat alleen gestructureerd en niet hectisch werk geschikt is voor betrokkene, waarbij in de loop van de dag het concentratievermogen nog verder afneemt. Daarnaast heeft de verzekeringsarts aangenomen dat het geheugen van betrokkene licht is gestoord en dat hij regelmatig apart dingen moet opschrijven, omdat hij anders vergeet telefoonberichten en dergelijke door te geven. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen neergelegd in een FML van 16 november 2005, en bij de aspecten verdelen van de aandacht (item 1.2), herinneren (item 1.3) en lezen (item 2.5) in de FML bij wijze van toelichting verwezen naar de beschouwingen in zijn rapportage. Bij het aspect concentreren van de aandacht (item 1.1) is door de verzekeringsarts in de FML geen beperking aangegeven, ook niet bij wijze van toelichting. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een rapportage van 6 juni 2006 de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts onderschreven. Vervolgens is blijkens een nadere rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 17 maart 2008 de FML gecorrigeerd, naar aanleiding van vragen van de rechtbank, waarbij in een nadere FML van 18 maart 2008 de beperkingen ten aanzien van herinneren (item 1.3) en lezen (item 2.5) zijn komen te vervallen. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij opgemerkt dat uit de rapportage van de verzekeringsarts blijkt dat betrokkene geen geheugenstoornis ondervindt in het doen van de dagelijkse levensverrichtingen, zodat er ook geen reden is een beperking aan te nemen. Wat betreft het lezen is volgens de bezwaarverzekeringsarts alleen sprake van een beperking in de duur van concentreren, zoals aangegeven door de verzekeringsarts, en zal de arbeidsdeskundige bij het onderzoek naar de geschiktheid van functies de beschouwing van de verzekeringsarts en de FML in onderling verband moeten bezien. Het verdelen van de aandacht is nu beperkt geacht (1.2.1), waarbij tevens een toelichting is gegeven.
4.2.1. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Raad terecht overwogen dat door de bezwaarverzekeringsarts ontoereikend is gemotiveerd waarom ten aanzien van de aspecten concentreren en herinneren geen beperking is aangenomen in de FML van 18 maart 2008.
4.2.2. Ook indien de FML van 18 maart 2008 moet worden bezien in samenhang met de onderliggende rapportages, zoals de bezwaarverzekeringsarts heeft gesteld, kan de Raad gelet op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 17 maart 2008 niet anders concluderen dan dat deze arts geen beperking meer heeft aangenomen ten aanzien van herinneren (item 1.3). De onderbouwing daarvoor kan de Raad echter niet volgen. De stelling van de bezwaarverzekeringsarts dat betrokkene geen geheugenstoornis ondervindt in het doen van de dagelijkse levensverrichtingen, kan niet wegnemen dat door de verzekeringsarts is aangenomen dat het geheugen van betrokkene licht is gestoord en dat hij regelmatig apart dingen moet opschrijven. Enige motivering van de bezwaarverzekeringsarts waarom deze laatstgenoemde aanname van de verzekeringsarts onjuist zou zijn, ontbreekt. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, volgt uit de Gebruikershandleiding CBBS dat in de FML bij het aspect herinneren een beperking kan worden aangegeven, onder meer indien betrokkene regelmatig dingen apart moet opschrijven als geheugensteun om de continuïteit van het handelen te waarborgen. Dat is de situatie die zich in het geval van betrokkene nu juist voordoet. Naar het oordeel van de Raad dient daarom bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ervan te worden uitgegaan dat betrokkene ten aanzien van herinneren een beperking heeft als aangegeven door de verzekeringsarts in de rapportage van 16 november 2005.
4.2.3. Wat betreft het aspect concentreren van de aandacht (item 1.1) geldt eveneens dat niet inzichtelijk is waarom daarvoor geen beperking is aangenomen. Hier geldt evenzeer dat ook indien de FML van 18 maart 2008 wordt bezien in samenhang met de onderliggende rapportages, moet worden vastgesteld dat dit aspect niet (kenbaar) beperkt is geacht. Er is immers alleen een beperking in de FML aangegeven wat betreft verdelen van de aandacht (item 1.2) en alleen bij dat aspect is verwezen naar de beschouwing van de verzekeringsarts. Nu de verzekeringsarts echter heeft vastgesteld dat voor betrokkene een hoge mate van concentratie maximaal een uur achtereen en één à twee uur per dag mogelijk is, had met deze medische beperking bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening moeten worden gehouden. Dat de zogeheten normaalwaarde bij dit aspect inhoudt dat men zich ten minste een half uur kan concentreren op één informatiebron, doet daaraan niet af, nu de door de verzekeringsarts genoemde concrete beperking specifiek ziet op betrokkene. Overigens had ook in dit verband in de FML bij het aspect concentreren van de aandacht (item 1.1) een verwijzing naar de beschouwing van de verzekeringsarts van 16 november 2005 kunnen worden opgenomen.
4.3. Voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat door de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende is gemotiveerd waarom gezien het WSW-indicatiebesluit en de informatie van psycholoog Hartel geen verdergaande beperkingen zijn aangenomen wat betreft concentreren – dat wil zeggen: verdergaand dan de beperking genoemd in de rapportage van de verzekeringsarts van 16 november 2005 – volgt de Raad de rechtbank daarin niet. In de rapportage van 13 januari 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts er terecht op gewezen dat de verzekeringsarts rekening heeft gehouden met het rapport van Hartel van 18 oktober 2005 en dat uit dit rapport onvoldoende blijkt van verdergaande beperkingen. De brief van Hartel van 10 juli 2008, waarin wordt gesteld dat betrokkene zich niet een half uur kan concentreren, is niet onderbouwd en vindt geen steun in de overige relevante gegevens.
4.4. De Raad kan zich ook vinden in de overweging van de bezwaarverzekeringsarts om geen beperking aan te nemen ten aanzien van lezen. Uit de rapportage van de verzekeringsarts blijkt dat deze heeft beoogd in dit verband alleen een beperking aan te geven ten aanzien van de duur van de concentratie.
4.5. Voor zover appellant zich nog heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat uit de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige niet op kenbare wijze blijkt dat de geselecteerde functies op de aspecten concentreren van de aandacht (item 1.1) en herinneren (item 1.3) zijn beoordeeld, kan de Raad appellant daarin niet volgen. Nu uit hetgeen onder 4.2.2 en 4.2.3 is overwogen blijkt dat alsnog een beperking moet worden aangenomen voor deze aspecten, zal door de bezwaararbeidsdeskundige vervolgens nader moeten worden toegelicht of, en zo ja waarom de geselecteerde functies in verband daarmee geschikt te achten zijn.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet reden om appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Verder zal worden bepaald dat van appellant met toepassing van artikel 22, derde lid, van de Beroepswet een griffierecht van € 433,- wordt geheven.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 433,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009.
(get.) Ch. van Voorst
(get.) E.M. de Bree
EV