
Jurisprudentie
BJ4292
Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/511 WIA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/511 WIA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit deelt de Raad het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust. Naar het oordeel van de Raad is de geschiktheid in medisch opzicht van de geduide functies voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
Uitspraak
08/511 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 januari 2008, 07/1206 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H. Samama, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2009, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Samama, en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als barkeeper voor 38 uur per week. Hij heeft zich op 4 juni 2004 ziek gemeld met psychische klachten. Op 3 maart 2006 heeft appellant een aanvraag ingediend hem een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.2. Appellant is op 3 mei 2006 onderzocht door de verzekeringsarts, die vervolgens een expertise heeft aangevraagd bij psychiater drs. J. IJsselstein te Houten. Deze heeft op 17 juli 2006 rapport uitgebracht. Op 26 juli 2007 heeft de verzekeringsarts een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, waarin de belastbaarheid van appellant is neergelegd. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige op 28 augustus 2006 rapport uitgebracht en een aantal functies geduid die appellant nog zou kunnen verrichten. Bij besluit van 30 augustus 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 2 juni 2006, het einde van de wettelijke wachttijd, geen recht heeft op een WIA-uitkering.
2. Nadat de bezwaarverzekeringsarts rapport had uitgebracht heeft het Uwv bij besluit van 30 januari 2007 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 augustus 2006 ongegrond verklaard.
3.1. Tegen het besluit van 30 januari 2007, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant beroep bij de rechtbank ingesteld. Hij heeft daarbij onder meer aangevoerd dat de uit het rapport van psychiater IJsselstein blijkende medische beperkingen in onvoldoende mate zijn verwerkt in de FML en voorts dat een toereikende arbeidskundige toelichting op de geschiktheid van de functies voor appellant ontbreekt.
3.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. In de omstandigheid dat pas in de fase van beroep een toereikende onderbouwing is gegeven van de geschiktheid van de functies voor appellant heeft de rechtbank aanleiding gezien het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen ervan geheel in stand te laten. De rechtbank heeft voorts bepalingen gegeven omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
4.1. Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft in hoger beroep zijn eerdere grieven herhaald.
4.2. Het Uwv heeft in verweer verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Wat betreft de geschiktheid van de functies is naar de opvatting van het Uwv in beroep een voldoende toelichting gegeven door de bezwaararbeidsdeskundige in diens rapportage van 26 september 2007.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit deelt de Raad het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust. Naar aanleiding van hetgeen van de zijde van appellant nog in hoger beroep is aangevoerd merkt de Raad op dat psychiater IJsselstein inderdaad heeft gesteld dat appellant op middellange termijn redelijke herstelkansen heeft mits hij op de juiste wijze wordt behandeld, maar dat dit niet inhoudt dat appellant in die periode niet zou kunnen werken. De behandelend psychiater van appellant deelt de diagnose van psychiater IJsselstein, inclusief de geschatte GAF-score van 60, waarmee volgens de bezwaarverzekeringsarts zeker niet kan worden gesproken van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. De Raad heeft in hetgeen van de zijde van appellant naar voren is gebracht onvoldoende aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat met de in de rubrieken I en II van de FML aangegeven beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren de psychische belastbaarheid van appellant is overschat.
5.2. Naar het oordeel van de Raad is met de zich onder de gedingstukken bevindende arbeidskundige rapporten de geschiktheid in medisch opzicht van de geduide functies voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
6. Hetgeen in 5.1 en 5.2 is overwogen leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigd moet worden.
7. De Raad ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) I.R.A. van Raaij.
JL