Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4281

Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1203 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). De Raad ziet geen reden om te oordelen dat het Uwv niet van de werkbeschrijving van appellante mocht uitgaan. De werkbeschrijving is gedetailleerd en uitvoerig. Zoals de Raad heeft overwogen, staat de medische beoordeling niet meer ter discussie. De functie van steksteekster is geschikt te achten.


Uitspraak

08/1203 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 januari 2008, 07/1834 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. B. Mor-Yazir, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mor-Yazir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede. Tevens was M. Cordes als tolk aanwezig II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 13 april 2006 heeft het Uwv beslist dat appellante met ingang van 24 april 2006 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 16 mei 2006. Bij uitspraak van 8 februari 2007 (06/2654) heeft de rechtbank Rotterdam het beroep tegen het besluit van 16 mei 2006 gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. 1.2. Bij besluit van 5 april 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar wederom ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de grief van appellante dat zij medisch verdergaand beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, onbesproken kan blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij in de eerdere uitspraak van 8 februari 2007 de medische conclusie rechtmatig geacht en staat deze conclusie – nu geen hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van 8 februari 2007 – in rechte vast. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv ter uitvoering van de uitspraak van 8 februari 2007 een juiste beschrijving van het werk van appellante als steksteekster heeft gemaakt, en dat uitgaande van die beschrijving door het Uwv terecht is aangenomen dat het eigen werk weer geschikt is te achten. 3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar medische beperkingen tengevolge van artrose, gewrichtspijnen, nierproblemen en been- en heupklachten. Volgens appellante gaat het Uwv er ten onrechte van uit dat haar handklachten niet met bewijzen zijn onderbouwd. Ook stelt appellante dat het eigen werk als steksteekster ongeschikt is, omdat deze functie vereist dat zij de gehele dag zittend dan wel staand moet werken, en continu vinger- en handvaardigheid vereist. In dat verband meent appellante ook dat het Uwv onvoldoende informatie heeft over de aard en inhoud van haar werk als steksteekster om de geschiktheid daarvan te kunnen beoordelen, en daarom in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. 3.2. Het Uwv heeft de Raad gevraagd de aangevallen uitspraak te bevestigen. 4.1. De Raad stelt voorop dat hij met de rechtbank van oordeel is dat de stelling van appellante dat zij medisch verdergaand beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, buiten de omvang van het geding valt en niet meer ter beoordeling staat. Over die stelling is immers in de eerdere tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank van 8 februari 2007 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven en tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. 4.2. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 8 februari 2007 heeft het Uwv alsnog onderzoek gedaan naar de aard en belasting van het werk als steksteekster. Uit dat onderzoek is gebleken dat de voormalige werkgever waarvoor appellante haar werkzaamheden als steksteekster verrichtte, de activiteiten in Nederland na 2002 heeft gestaakt, zodat er geen onderzoek op de werkplek meer kon worden gedaan. Om die reden heeft de bezwaararbeidsdeskundige blijkens de rapportage van 28 maart 2007 aansluiting gezocht bij hetgeen appellante zelf over haar werkzaamheden heeft verklaard bij de hoorzitting van 26 maart 2007. Anders dan appellante ziet de Raad geen reden om te oordelen dat het Uwv niet van de werkbeschrijving van appellante mocht uitgaan. Die werkbeschrijving is gedetailleerd en uitvoerig, en er zijn geen gegevens naar voren gebracht die enig aanknopingspunt bieden voor de conclusie dat de werkbeschrijving onjuist is. De stelling van appellante dat op het adres van haar voormalige werkgever inmiddels een soortgelijk bedrijf is gevestigd en dat het Uwv bij dat bedrijf onderzoek had moeten doen, treft geen doel. De enkele omstandigheid dat op het adres van de voormalige werkgever soortgelijke bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, brengt niet mee dat daar ook de functie van steksteekster voorkomt, zoals deze door appellante is vervuld. 4.3. Uitgaande van de werkbeschrijving neergelegd in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 28 maart 2007, en uitgaande van de juistheid van de eerdere medische onderzoeksbevindingen, is door de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 4 april 2007 inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat het werk als steksteekster geschikt is te achten voor appellante. Hetgeen door appellante in dit verband naar voren is gebracht, komt neer op kritiek op de medische beoordeling en op de werkbeschrijving. Zoals de Raad echter heeft overwogen, staat de medische beoordeling hier niet meer ter discussie, terwijl de Raad ook geen reden heeft gezien om de werkbeschrijving voor onjuist te houden. 4.4. De Raad volgt dus ook het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat het werk van appellante als steksteekster geschikt is te achten. 4.5. De conclusie is dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009. (get.) Ch. van Voorst (get.) E.M. de Bree EV