
Jurisprudentie
BJ4250
Datum uitspraak2009-06-28
Datum gepubliceerd2009-07-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers743915
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2009-07-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers743915
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Eiseres heeft aan gedaagde een perceel grond verhuurd. Gedaagde heeft op het stuk grond, met toestemming van eiseres, een clubhuis gebouwd. Eiseres vordert ontbinding van de huurovereenkomst, omdat de grond thans bestemd is voor een bedrijventerrein.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 8 augustus 2006,
gemachtigde: mr. T. Zanen,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Rotterdamse Renners club “De Pedaalridders”,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F. van Schaik.
Partijen blijven hierna aangeduid als “de Gemeente”en “de vereniging”.
1. Het verdere verloop van de procedure
• Het vonnis van de kantonrechter van 10 augustus 2007, waarbij een comparitie van partijen is bepaald, welke heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2007;
• De aantekeningen gemaakt ter zitting van voornoemde comparitie van partijen.
Partijen hebben hun geschil voorgelegd aan een mediator, maar zijn er desondanks niet in geslaagd om tot een oplossing daarvan te komen. De zaak is daarna verwezen naar de rol voor het wijzen van vonnis.
2. De verdere beoordeling van de vordering
2.1 Verwezen wordt naar het vonnis van de kantonrechter van 10 augustus 2007, welk vonnis als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
2.2 Nu partijen er niet in zijn geslaagd om tot een oplossing van het onderhavige geschil te komen, zal de kantonrechter het geschil beoordelen en beslissen.
2.3 Gelet op hetgeen is overwogen in voormeld tussenvonnis alsmede gelet op hetgeen ter zitting door partijen over en weer is aangevoerd is de kantonrechter van oordeel dat de Gemeente - door gebruik te maken van haar bevoegdheid om de huurovereenkomst tussen partijen op te zeggen - niet gehandeld heeft in strijd met het bepaalde in artikel 3.14 BW, noch onrechtmatig heeft gehandeld.
2.4 Niet geoordeeld kan worden dat de Gemeente door de huur op te zeggen jegens de vereniging heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Door de vereniging is niet weersproken dat de grond, waar de huurovereenkomst betrekking op had, deel uitmaakt van een gebied dat reeds langere tijd bij bestemmingsplan is aangewezen als bedrijventerrein. Evenmin is betwist dat de huur telkens voor een jaar is aangegaan en de huuropzegging samenhangt met het besluit van de gemeenteraad van 19 april 2001, dat ten doel heeft het bedrijventerrein van de Spaanse polder te revitaliseren tot een hoogwaardig bedrijventerrein. De Gemeente heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen aangevoerd - en ook dit is door de vereniging niet weersproken - dat zij deze doelstelling fasegewijs wil bereiken door uitsluitend bedrijven in dit gebied te huisvesten, dat zij een kandidaat heeft gevonden die het onderhavige terrein als bedrijfsterrein wil gaan gebruiken en verder dat er in Rotterdam een groot tekort is aan dergelijke bedrijventerreinen. De vereniging heeft verder erkend dat er sedert maart 2003, dus circa twee jaar vóór de opzeggingsbrief van 25 januari 2005, gesprekken met de gemeente zijn gevoerd over beëindiging van de huurovereenkomst en dat in die gesprekken vijf locaties aan de orde zijn geweest waar het clubhuis mogelijk naar toe verplaatst zou kunnen worden.
Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat het belang van de vereniging bij voortzetting van de huur dient te prevaleren boven het belang van de Gemeente bij beëindiging van de huur, in welk geval de Gemeente in redelijkheid niet tot haar besluit zou hebben kunnen komen.
2.5 De Gemeente heeft evenmin in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld, doordat zij de vereniging een vergoeding heeft aangeboden die niet toereikend is om een nieuw clubhuis te realiseren. De Gemeente heeft immers gemotiveerd betwist dat, zoals door de vereniging is aangevoerd, zij in andere gevallen wel een toereikende vergoeding heeft toegekend, stellende dat telkens van geval tot geval door haar wordt bekeken of zij de betreffende vereniging een andere locatie aanbiedt en of zij ten behoeve van die vereniging investeert in een nieuwe sportaccommodatie, waarbij tal van factoren een rol spelen. Ook de door de vereniging gegeven voorbeelden zien - aldus de Gemeente - voor zover daar door haar al financieel in is bijgedragen, op gevallen die niet vergelijkbaar zijn met de situatie van de vereniging. De vereniging heeft naar aanleiding van hetgeen door de Gemeente is aangevoerd haar verweer niet nader onderbouwd.
2.6 De vereniging heeft verder aangevoerd dat de Gemeente haar destijds een bouwvergunning heeft verstrekt voor de bouw van een clubhuis op gehuurde grond, zonder haar daarbij te wijzen op de gevolgen daarvan.
Voor zover zij daarmee wil aangeven dat zij daardoor thans geen eigenaar van het clubgebouw is, heeft te gelden dat de Gemeente geen beroep op haar natrekkingsrecht heeft gedaan. Het staat de vereniging daardoor vrij het clubhuis af te breken en elders weer op te bouwen, of daarvan om haar moverende redenen af te zien.
Voor zover de vereniging daarmee wenst te betogen dat de gemeente daardoor onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en daardoor schadeplichtig is, wordt geoordeeld, dat de kantonrechter in deze procedure niet aan een beoordeling daarvan toekomt, omdat de vereniging geen vordering tot schadevergoeding heeft ingesteld. In een eventuele later in te stellen procedure kan dan aan de orde komen het standpunt van de Gemeente dat zij geen beleid hanteert waarbij gebruikelijk opstalrechten worden gevestigd voor sportcomplexen die door verenigingen zijn gerealiseerd op van de Gemeente gehuurde grond en - voor zover er wel opstalrechten worden verleend - dat in de akte van vestiging dan wordt opgenomen dat de desbetreffende vereniging bij einde van de huurovereenkomst geen schadevergoeding toekomt. Voorts zal bij de beoordeling van die vordering meewegen dat op de vereniging in deze een onderzoeksplicht rustte. Immers ook de vereniging wist dat zij ging investeren in een clubgebouw dat op gehuurde grond stond en dat de mogelijkheid bestond dat de huurovereenkomst door de Gemeente zou kunnen worden beëindigd, waarbij zij het clubhuis achter zou moeten laten.
2.7 De kantonrechter zal daarom aan de ontruiming niet de door de vereniging aangegeven voorwaarde verbinden dat de Gemeente handelt als ware er een recht van opstal gevestigd ten behoeve van het clubhuis. Dit laat onverlet dat de Gemeente op eigen initiatief de vereniging in deze tegemoet zou kunnen treden, hetgeen zij feitelijk ook gedaan heeft door de vereniging een vergoeding van € 25.000,-- aan te bieden.
2.8 De vordering is op de wet gegrond en wordt dan ook toegewezen, met dien verstande dat de vereniging, gelet op de omstandigheden van het geval - waaronder de lange duur van de overeenkomst, alsmede de omstandigheid dat de beëindiging niet is veroorzaakt door een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van de vereniging - een termijn van drie maanden zal worden gegund om het gehuurde te ontruimen.
2.9 Het verweer van de vereniging het vonnis, in het geval van toewijzing van de vordering zonder toekenning van een vergoeding, niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat er dan een onomkeerbare situatie zal ontstaan, wordt verworpen. De Gemeente heeft aangegeven belang te hebben bij een spoedige ontruiming. Er is geen aanleiding om het belang van de vereniging te laten prevaleren boven het belang van de Gemeente bij een spoedige ontruiming.
2.10 De vereniging wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gemeente gevallen.
De beslissing
De kantonrechter:
beveelt de vereniging het recreatieterrein gelegen aan de Schuttevaerseweg 85 te Rotterdam binnen drie maanden na betekening van dit vonnis te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege de vereniging daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van de Gemeente te stellen;
machtigt de Gemeente om, indien de vereniging het gehuurde niet tijdig ontruimt, die ontruiming zelf te laten uitvoeren, zo nodig met behulp van de daartoe bevoegde macht;
veroordeelt de vereniging in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente vastgesteld op € 365,87 aan verschotten en € 450,-- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.