Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4213

Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/630277-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Promis. Openbaar Ministerie ontvankelijk. Niet is gebleken, noch onderbouwd door de verdediging, dat met het verstrekken van de processtukken aan de nabestaanden enig onderzoeksbelang, waaronder het verdedigingsbelang, is geschaad. Vrijspraak van moord/doodslag. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet vast te stellen waar en op welk tijdstip het slachtoffer om het leven is gekomen en wat de rol van de verdachte is geweest. Wegmaken van een lijk wettig en overtuigend bewezen. Opiumwetdelicten (hennep), voorhanden hebben van een vuurwapen en in voorraad hebben valse merkkleding eveneens wettig en overtuigend bewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht Parketnummer: 10/630277-08 Datum uitspraak: 29 juli 2009 Tegenspraak Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] (Turkije), zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring De IJssel, te Krimpen aan den IJssel, raadsman mr. J.C. Spigt, advocaat te Rotterdam. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2009. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan - de moord dan wel doodslag gepleegd op [slachtoffer] (feit 1), alsmede - het verbergen en verbranden van het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] met als doel om dit feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen (feit 2). Voorts wordt de verdachte verweten: - betrokkenheid bij een hennepkwekerij aan de [adres] te Bergschenhoek (feit 3); - de verkoop van de opbrengst van één van de oogsten van deze hennepkwekerij (feit 4); - de diefstal van elektriciteit (feit 5); - het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (feit 6); - het aanwezig hebben van ruim drieëneenhalve kilo hennep (feit 7); - het in voorraad hebben en verspreiden van vervalste merkkleding (feiten 8 en 9). EIS OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie, mr. Bos, heeft gerekwireerd tot: - bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair en het onder 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 ten laste gelegde; - veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren met aftrek van voorarrest; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Eneco Services B.V. ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE Namens de verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging. Hiertoe heeft de raadsman van de verdachte het volgende aangevoerd. [broer slachtoffer], de broer van het slachtoffer [slachtoffer], heeft, in zijn hoedanigheid van benadeelde partij, ongeveer twee maanden voorafgaand aan zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris, een kopie gekregen van nagenoeg het volledige proces-verbaal, waaronder ook de uitslagen van de technische en forensische onderzoeken. Ondanks de verklaring van [broer slachtoffer] tegenover de rechter-commissaris, dat hij het dossier aan niemand heeft laten lezen en er geen kopieën van zijn gemaakt, valt geenszins uit te sluiten dat er desondanks informatie terecht is gekomen waar die op dat moment niet hoorde te zijn. Door kennisname van de inhoud van het dossier hebben getuigen eventueel in kunnen spelen op nog plaats te vinden getuigenverhoren. Bovendien is de inhoud van het dossier niet alleen beperkt tot de moord/doodslag op [slachtoffer], maar er ook sprake is van een verdenking van andere strafbare feiten. Het openbaar ministerie heeft, nu er geen sprake is van fair trial, aldus het vervolgingsrecht verspeeld, waardoor zij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Dit verweer wordt verworpen. In artikel 51d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de benadeelde partij - daaronder worden ook begrepen de directe nabestaanden van een overledene - recht heeft op kennisname van de processtukken waarbij zij belang heeft. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de officier van justitie aan de benadeelde partij de kennisneming van bepaalde processtukken of gedeelten daarvan kan onthouden onder andere in het belang van het onderzoek. Derhalve dient door de officier van justitie het belang van de benadeelde partij op kennisname van processtukken onder meer te worden afgewogen tegen het onderzoeksbelang. De rechtbank constateert dat een kopie van nagenoeg het volledige procesverbaal door de officier van justitie aan de benadeelde partij is verstrekt voordat deze als getuige en andere getuigen bij de rechtercommissaris zouden worden gehoord. Ter terechtzitting is door de officier van Justitie aangevoerd dat het beter ware geweest de processtukken in een later stadium aan de benadeelde partij te verstrekken en dat zij de gang van zaken betreurt. De rechtbank dient derhalve te beoordelen of de verdachte door het aldus handelen van de officier van Justitie het onderzoeksbelang, waaronder de rechtbank het verdedigingsbelang begrijpt, is geschaad. Het is de rechtbank niet gebleken noch is door de verdediging onderbouwd dát met het verstrekken van de processtukken enig onderzoeksbelang waaronder het verdedigingsbelang is geschaad. De rechtbank volstaat dan ook met de constatering dat er sprake is van een ongelukkige gang van zaken, waaraan geen consequenties als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering worden verbonden. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. DE FEITEN 1 EN 2 Het onder 1 ten laste gelegde is, anders dan door de officier van justitie gevorderd, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Het onder 2 ten laste gelegde is wel wettig en overtuigend bewezen. VASTSTAANDE FEITEN TEN AANZIEN VAN DE FEITEN 1 EN 2 Op 1 oktober 2009 werd op een braakliggend terrein aan de Xerxesweg te Rotterdam het grotendeels verbrand stoffelijk overschot van dan nog een onbekende man aangetroffen. Het stoffelijk overschot werd in beslag genomen en, ten behoeve van een sectie, overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag. Aldaar werd door de patholoog-anatoom dr. R. Visser geconcludeerd dat de op dat moment nog onbekende man als gevolg van een steekverwonding in de borst om het leven was gekomen. Op de plaats van aantreffen van het stoffelijk overschot (plaats delict), werd op 1 oktober 2008 een forensisch technisch onderzoek ingesteld. Bij nader forensisch onderzoek werd in de gedeeltelijk verbrande kleding van het stoffelijk overschot een briefje aangetroffen waarop twee mobiele telefoonnummers waren geschreven, waaronder het nummer [telefoonnummer 1]. Op 14 oktober 2008 werd door het telefoonnummer [telefoonnummer 2] ingebeld op het opgenomen en uitgeluisterde telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Het inbellende telefoonnummer staat op naam van [broer slachtoffer]. Op 14 oktober 2008 vond via het telefoonnummer [telefoonnummer 2] een aantal gesprekken plaats tussen [broer slachtoffer] en anderen. Uit deze opgenomen en uitgeluisterde gesprekken bleek dat men kennelijk op zoek was naar iemand. Door [broer slachtoffer] werd onder andere de geboortedatum [geboortedatum] genoemd. Op 15 oktober 2008 vonden er gesprekken plaats tussen [broer slachtoffer] en een onbekende man. [broer slachtoffer] zegt in die gesprekken dat het precies vijftien dagen geleden is en dat hij dit nummer via zijn broer heeft, die zoek is. Op 17 oktober 2008 werd door [broer slachtoffer] aangifte gedaan van vermissing van zijn broer [slachtoffer]. Een dag later belde [broer slachtoffer] naar de politie, om door te geven dat zijn broer [slachtoffer] een witte Volkswagen Transporter, voorzien van het kenteken [kenteken], had gehuurd. Tijdens een ander onderzoek in het kader van de Opiumwet naar een hennepkwekerij in een pand/loods aan de [adres] te Bergschenhoek, werd bij een doorzoeking in een (kantoor)ruimte in dat pand een opgevouwen luchtmatras aangetroffen waarop een grote concentratie bloed zichtbaar was. In dit pand werd een opgevouwen luchtbedmatras aangetroffen dat, eenmaal uitgevouwen, een grote concentratie bloed bevatte. Het bloed op het luchtbedmatras werd bemonsterd. Uit deze monsters werden drie volledige DNA-profielen verkregen die matchten met elkaar en met het DNA-profiel van het slachtoffer. Een vierde, onvolledig DNA-profiel matchte eveneens met het DNA-profiel van het slachtoffer. DNA referentiemateriaal van zowel [moeder slachtoffer] als [broer slachtoffer] werd vergeleken met DNA-referentiemateriaal van het slachtoffer, een zogenaamd DNA-verwantschapsonderzoek. Geconcludeerd werd dat de volgens de resultaten van dit onderzoek meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is dat de ongeïdentificeerde persoon een biologische zoon van de moeder van [slachtoffer] was en volle broer van [broer slachtoffer] was, dan dat de ongeïdentificeerde persoon niet verwant was aan deze personen. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat het ongeïdentificeerde stoffelijk overschot inderdaad [slachtoffer] betreft. Het intreden van de dood van [slachtoffer] wordt, blijkens het definitieve sectierapport van de arts/patholoog dr. R. Visser van 9 februari 2009, verklaard aan de hand van orgaanfunctiestoornissen en bloedverlies ten gevolge van een steekverwonding in de borst. Het stoffelijk overschot van [slachtoffer] vertoonde derde- en vierdegraads brandverwondingen. Er waren geen aanwijzingen dat de man nog in leven was ten tijde van de thermische beschadigingen (brandverwondingen). In het sectierapport wordt niets vermeld omtrent een mogelijk tijdstip van overlijden. Uit de resultaten van het onderzoek naar bloed op het luchtmatras leidt de rechtbank af, dat het slachtoffer [slachtoffer] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid heeft gelegen dan wel verbleven op het luchtbedmatras. Om een bloedvlek van de omvang zoals aangetroffen op dit luchtbedmatras te veroorzaken, moet het slachtoffer enige tijd gewond en bloedverliezend op het luchtbedmatras hebben gelegen/verbleven. MOTIVERING VRIJSPRAAK FEIT 1 Het laatste vastgestelde telefonische contact dat [slachtoffer] heeft gehad, heeft plaatsgevonden met verdachte op 30 september 2008 te 03.02 uur. De verdachte heeft verklaard dat hij zich op dat moment in het pand aan de [adres] te Bergschenhoek bevond, dat hij na dat telefonische contact met het slachtoffer in zijn Peugeot naar de woning van zijn ex-vrouw en dochter te [woonplaats] is gereden en dat hij rond 08.00 uur weer terugkwam in het pand aan de [adres] te Bergschenhoek. De verklaring van de verdachte wordt niet ondersteund door het onderzoek naar de verkeersregistratie (de analysesystemen Vialis en ANPR). Niet is vastgesteld dat de auto of de telefoon van de verdachte, dan wel de verdachte zelf zich tussen de genoemde tijdstippen hebben verplaatst. De ex-vrouw en dochter van de verdachte kunnen zich daarenboven niet herinneren dat de verdachte die nacht in hun woning heeft verbleven. Zoals hierboven vermeld is, leidt de rechtbank uit de resultaten van het onderzoek naar bloed op het luchtbedmatras af dat [slachtoffer] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op het luchtbedmatras heeft gelegen dan wel verbleven en daar een aanzienlijke hoeveelheid bloed heeft verloren. Echter, niet is vast te stellen wanneer dit is gebeurd en of dit heeft plaatsgevonden in de ruimte waar het opgevouwen luchtbedmatras is aangetroffen. De naast of in de omgeving van het luchtbedmatras op de vloerbedekking aangetroffen bloedsporen van [slachtoffer] kunnen vrijgekomen zijn bij het oprollen van het met bloed doordrenkte luchtbedmatras en verhouden zich qua omvang niet direct met aanzienlijk bloedverlies ter plaatse. De plaats waar [slachtoffer] om het leven is gebracht is dan ook niet met voldoende zekerheid vastgesteld kunnen worden. Aldus is op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vast te stellen waar en op welk tijdstip [slachtoffer] om het leven is gekomen en wat de rol van verdachte is geweest. Hieraan doet niet af dat de verklaring van de verdachte geen ondersteuning vindt in het dossier en derhalve onjuist en/of onvolledig kan zijn. Onder deze omstandigheden kan dan ook niet anders worden geconcludeerd dan dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde moord dan wel doodslag op [slachtoffer]. MOTIVERING BEWEZENVERKLARING FEIT 2 De verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] waren, zoals eerder vermeld, samen nauw betrokken bij de hennepkwekerij zoals aangetroffen aan de [adres] te Bergschenhoek. Het grotendeels verbrande stoffelijk overschot werd op 1 oktober 2008 op de plaats delict aangetroffen achter een begroeide wal. Bij het naderen van het stoffelijk overschot, roken de verbalisanten een geur die past bij petroleum en een brandlucht. Bij het hoofd van het stoffelijk overschot zijn resten gesmolten plastic aangetroffen. Op het stoffelijk overschot is een niet afgestoken lucifer en een afgestoken lucifer aangetroffen. In het zand, nabij de plek waar het stoffelijk overschot was aangetroffen, waren bandensporen zichtbaar. De spoorbreedte tussen deze bandensporen was ongeveer 160 tot 165 centimeter. In één van de bandensporen was een ophoping van zand zichtbaar, hetgeen past bij het beeld van een spoor van een, met ingestuurde wielen, remmend voertuig. In het verlengde van de bandensporen bevond zich de begroeide wal, waarvan de begroeiing op een aantal plaatsen platgedrukt/getrapt en/of gekneusd was. Op 25 oktober 2008 werd de Volkswagen Transporter, voorzien van het kenteken [kenteken], op de Leeuwenhoekweg te Bergschenhoek, aangetroffen en in beslag genomen. Aan dit voertuig werd een forensisch technisch onderzoek verricht. Hieruit bleek onder meer dat onder het voertuig vier banden van het merk Goodyear, type 215/65 R 16 C, zaten. Voertuigen van het merk Volkswagen type Transporter worden standaard met een ander merk en type band afgeleverd. De spoorbreedte van de vooras bedroeg ongeveer 163,5 centimeter, de spoorbreedte van de achteras ongeveer 162,5 centimeter. De spoorbreedte van het bandenspoor op de plaats delict komt overeen met de spoorbreedte van de onderzochte Volkswagen Transporter. Het profiel van de banden van de onderzochte Volkswagen Transporter werd vergeleken met het bandenspoor zoals aangetroffen op de plaats delict. Hieruit bleek dat het profiel van het bandenspoor op de plaats delict een soortgelijk profiel was als het profiel van de banden van de onderzochte Volkwagen Transporter. De banden van de Volkswagen Transporter waren dezelfde banden als de banden die eronder zaten toen de deze door de dealer werd afgeleverd. Botanische sporen, zoals aangetroffen en bemonsterd aan de onderzijde en in de wielkast van de onderzochte Volkswagen Transporter, zijn vergeleken met het bemonsterd bandenspoor en bemonsterde vegetatie op de plaats delict. In de bemonsteringen van de Volkswagen Transporter zijn fragmenten van onder meer beemdgrassen, mogelijk straatgras, en populier/abeel aangetroffen. Op de plaats delict zijn eveneens populier, straatgras en andere grassoorten aangetroffen. Naar de botanische sporen heeft nader onderzoek plaatsgevonden. Daarbij wordt geconcludeerd dat het aantreffen van wilde sla en de bladfragmenten van de getypeerde populier in het monster vanaf de bodemplaat/uitlaat van de VW Transporter waarschijnlijker is wanneer men aanneemt dat het materiaal is opgedaan op de vindplaats van het slachtoffer nabij de Xerxesweg, dan wanneer men aanneemt dat deze sporen zijn opgedaan op een willekeurig andere locatie Ook stuifmeelprofielen, afkomstig uit het grondmonster afkomstig vanaf de onderzijde van de Volkswagen Transporter en het referentiemonster afkomstig van de plaats delict, werden met elkaar vergeleken. De mate van overeenkomst tussen stuifmeelprofielen afkomstig vanaf de onderzijde van de Volkswagen Transporter en het referentiemonster afkomstig van de plaats delict is veel waarschijnlijker wanneer men aanneemt dat deze grondsporen van dezelfde locatie afkomstig zijn, dan wanneer men aanneemt dat de grondsporen van verschillende locaties afkomstig zijn. Op de plaats delict werd onder het slachtoffer een stuk meerkleurig dekbedhoes aangetroffen en veiliggesteld. Van de laadvloer van de onderzochte Volkswagen Transporter werden microsporen bemonsterd. In deze bemonstering werden twee vezels aangetroffen waarvan niet is uit te sluiten dat deze afkomstig zijn van de dekbedhoes zoals aangetroffen onder het slachtoffer. Uit het voorgaande trekt de rechtbank de conclusie dat de Volkswagen Transporter op het terrein is geweest, op de locatie waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is aangetroffen. De in beslag genomen en onderzochte Volkswagen Transporter was gehuurd door het slachtoffer [slachtoffer] en werd gebruikt door [slachtoffer] en de verdachte. Vanaf 30 september 2008 heeft de verdachte naar zijn zeggen alleen gebruik gemaakt van de Volkswagen Transporter. Uit gegevens van het verkeersregistratiesysteem Vialis blijkt het volgende. - Op 30 september 2008 om 02.40 uur rijdt de Volkswagen Transporter via de Doenkade richting Rotterdam centrum en vervolgens weer terug richting de Doenkade, alwaar om 03.19 uur wederom een registratie plaatsvindt. - Na 03.19 uur vindt enkele uren geen registratie plaats. Geregistreerd wordt dat de Volkswagen Transporter zich om 09.36 uur verplaatst richting Capelle aan den IJssel. - Om 19.15 uur rijdt de Volkswagen Transporter richting Bergschenhoek. - Om 20.03 uur passeert de Volkswagen Transporter de Vialiscamera op de Doenkade en daarna om 20.26 uur de Vialiscamera op de Gordelbrug te Rotterdam. Over dit traject is derhalve 23 minuten gedaan. Uit onderzoek bleek dat het traject Doenkade-Gordelbrug van camera tot camera tijdens geringe verkeersdrukte en rekening houdend met de geldende maximumsnelheden, in 4 minuten met een personenauto is af te leggen. De verdachte heeft voor het tijdverschil geen afdoende verklaring kunnen of willen geven. Voorts is gebleken dat het mogelijk is om tussen de hiervoor genoemde 23 minuten de route tussen Doenkade en de Gordelbrug te rijden, tussentijds af te slaan naar de plaats delict aan de Xerxesweg en vervolgens op die plaats delict een lichaam achter te laten en in brand te steken. De rechtbank acht, gelet op deze bewijsmiddelen in hun onderlinge samenhang bezien, het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen. De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat het nog maar de vraag is of er sprake kan zijn geweest van het wegmaken van een lijk, nu niet uitgesloten is dat [slachtoffer] bij aankomst op de plaats delict aan de Xerxesweg nog in leven was en derhalve niet uitgesloten kan worden dat er bij aankomst op de Xerxesweg nog geen sprake was van een lijk. Dit verweer wordt verworpen. Zoals hiervoor overwogen, heeft het slachtoffer [slachtoffer] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op het luchtbed dat werd aangetroffen in de hennepkwekerij te Bergschenhoek gelegen dan wel verbleven en een grote hoeveelheid bloed verloren. In de laadruimte van de Volkswagen Transporter zijn geen aantoonbare sporen van bloed dan wel lichaamsvocht afkomstig van het slachtoffer aangetroffen. Het is dan ook niet aannemelijk dat het slachtoffer in de Volkswagen Transporter heeft verbleven terwijl hij nog bloedde. Op de plaats delict aan de Xerxesweg werd het slachtoffer grotendeels verbrand aangetroffen. Uit het hiervoor genoemde sectierapport van 9 februari 2009 blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat het slachtoffer nog in leven was ten tijde van de verbranding. Deze feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat er sprake moet zijn geweest van een lijk, zoals ten laste gelegd in het onderhavige feit. De raadsman heeft ter terechtzitting voorts bepleit dat niet bewezen kan worden dat een dader door het in brand steken van een lichaam per definitie het oogmerk heeft gehad om de doodsoorzaak te verhelen. Het in brand steken van een lichaam zou ook als een teken van vernedering voor nabestaanden bedoeld kunnen zijn, een signaal van haat, woede of suprematie van de zijde van de dader. Ook dit verweer wordt verworpen. De verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] hadden een goede relatie. Uit het dossier blijkt niets dat doet vermoeden dat er sprake zou kunnen zijn van het door de raadsman veronderstelde motief. Het verbranden van het lijk kan dan ook geen ander doel hebben gediend dan het feit of de oorzaak van het overlijden te willen verhelen. Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: 2. hij in de periode van 29 september 2008 tot en met 01 oktober 2008 te Bergschenhoek en Rotterdam, opzettelijk een lijk, te weten (van) [slachtoffer], heeft weggevoerd en weggemaakt en verbrand door - het lijk van [slachtoffer] met een auto van Bergschenhoek naar Rotterdam te vervoeren en - vervolgens het lijk van [slachtoffer] achter te laten op een braakliggend/afgelegen terrein, gelegen aan of nabij de Xerxesweg te Rotterdam en - vervolgens aldaar het lijk van [slachtoffer] te verbranden, zulks telkens met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer], te weten dat die [slachtoffer] door messteken, althans het steken met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam, om het leven is gebracht, te verhelen. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. MOTIVERING BEWEZENVERKLARING FEITEN 3 EN 4 Aangezien de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hierna bewezen verklaard, op de zitting heeft bekend, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten: - de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting; - het ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 21 oktober 2008, nummer 2008349414-2 (bevindingen aantreffen hennepkwekerij); - het ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 13 november 2008, nummer 2008325936-228 (getuige [getuige 1]); - het ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 13 november 2008, nummer 2008325936-232 (getuige [getuige 2]); - het ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 20 november 2008, nummer 2008325936-250 (verdachte [verdachte]); - het rapport Ontmanteling hennepkwekerij [adres], Bergschenhoek, 21 oktober 2008 (inclusief bijlagen) van Roteb Service, d.d. 2 februari 2009, projectnummer [projectnummer]. Gelet op de inhoud van deze bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: 3. hij in de periode van 01 juli 2008 tot en met 21 oktober 2008 te Bergschenhoek, tezamen en in vereniging met (een) andere(n), meermalen, telkens opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en verwerkt, in een pand, gelegen aan de [adres] een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval hoeveelheden van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II 4. hij in de periode van 24 september 2008 tot en met 01 oktober 2008 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Waalwijk, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid hennepplanten/henneptoppen en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. MOTIVERING VRIJSPRAAK FEIT 5 Op 30 oktober 2008 werd namens Eneco Services B.V. aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit. Door een medewerker van Eneco werd op 21 oktober 2008 vastgesteld dat de verzegeling van de elektriciteitsmeter in het pand aan de [adres] te Bergschenhoek verbroken en verwijderd was, waardoor het mogelijk is om het registreren van het elektriciteitsverbruik te manipuleren. Voorts werd vastgesteld dat de hoofdzekering was verzwaard, waardoor er een grotere hoeveelheid elektriciteit afgenomen kon worden. Niet zichtbaar was of het telwerk gemanipuleerd was. Ter terechtzitting heeft de verdachte onder meer verklaard dat de hoofdzekering inderdaad was verzwaard met als doel meer stroom aan te kunnen, hetgeen echter niet buiten de meter om ging. Deze verklaring wordt niet ontkracht door de bevindingen van Eneco, zoals hiervoor uiteen gezet. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat er geen energie buiten de elektriciteitsmeter om is afgenomen. Eneco heeft de vermeende diefstal van elektriciteit onderbouwd met een berekening. In die berekening van het elektriciteitsgebruik uitgegaan van de periode van 1 maart 2008 tot en met 21 oktober 2008, een periode van 208 dagen, waarbij uitgegaan wordt van twee volledige hennepoogsten van 70 dagen en een deel van een hennepoogst van 68 dagen. Bij twee volledige hennepoogsten zou sprake moeten zijn geweest van een verbruik van 85.378 kWh, terwijl er door de elektriciteitsmeter 37.521 kWh was geregistreerd. Deze veronderstelling vindt echter geen ondersteuning in het dossier. Blijkens de verklaringen van de verdachte en de getuige [getuige 1] was er pas vanaf medio juli 2008 sprake van een in werking zijnde hennepkwekerij, hetgeen gelet op de overige dossierstukken en het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk wordt geacht. Er is dan ook sprake van een aanzienlijk kortere verbruiksperiode van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij. Uit het overzicht van Eneco kan dan ook niet volgen dat er sprake is geweest van diefstal van elektriciteit. De verdachte dient van het onder 5 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken. MOTIVERING BEWEZENVERKLARING FEIT 6 Ten aanzien van feit 6 is van de volgende feiten en omstandigheden uitgegaan. Op 21 oktober 2008 werd de verdachte aangehouden in het pand aan de [adres] te Bergschenhoek. Tijdens de doorzoeking van dit pand, werden een patroonhouder gevuld met patronen en een vuurwapen aangetroffen en in beslag genomen. Het vuurwapen betrof een pistool van het merk Steyr-Mannlicher, model S9, kalimber 9 millimeter, betrof. De munitie bestond uit acht kogelpatronen van het kaliber 9 millimeter. De verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] waren samen betrokken bij de hennepkwekerij zoals aangetroffen aan de Bergweg-Noord. De verdachte wist dat [slachtoffer] een pistool had. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit pistool in handen gehad en dit pistool ontladen, waarna het pistool en de bijbehorende munitie aan [slachtoffer] heeft teruggegeven. Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: 6. hij in de periode van 01 juni 2008 tot en met 21 oktober 2008 te Bergschenhoek, tezamen en in vereniging met een ander, een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk STEYR-MANNLICHER, model S9, kaliber 9 millimeter) en munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten acht kogelpatronen van het kaliber 9 millimeter, voorhanden heeft gehad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. MOTVERING BEWEZENVERKLARING FEITEN 7, 8 EN 9 Ten aanzien van de feiten 7, 8 en 9 is van de volgende feiten en omstandigheden uitgegaan. In het onderzoek Xerxes werd op 13 november een doorzoeking verricht in het pand [adres] te Rotterdam, een pand als bedrijfsruimte in gebruik bij de verdachte. Bij deze doorzoeking werd een zak inhoudende een hoeveelheid van 3.650 gram gemalen henneptoppen en/of bladeren aangetroffen en in beslag genomen. Van de in beslag genomen hennep werd een monster genomen, welk monster werd getest met behulp van een marihuana-hashish tester. De verkleuring van het testbuisje toonde aan dat de hennep een hoge concentratie THC bevatte. De verdachte wist dat de in beslag genomen hennep een hoeveelheid van ongeveer 3,5 kilo bedroeg, bestaande uit ongeveer 150 gram henneptoppen. Hij heeft de zakken met hennepbladen en/of toppen naar zijn zeggen voor [slachtoffer] bewaard. Bij de doorzoeking in het pand [adres] te Rotterdam, werden tevens twintig dozen met daarin kennelijk vervalste kleding van diverse merken aangetroffen en in beslag genomen. De in beslag genomen kleding bestond uit broeken, shirts, ondergoed, trainingspakken en schoenen van de merken Diesel, Replay, Lamartina, G-star, Armani, Bjorn Borg, Prada, Victoria Beckham, Bikkembergs, Lacoste, Scappa, Dolce & Gabanna en Nike. Op grond van de inferieure kwaliteit van de gebruikte materialen, de onjuiste labels en de gebrekkige afwerking werd vastgesteld dat deze producten vervalsingen zijn. De logo’s van de desbetreffende merkproducten zijn werken als bedoeld in de Auteurswet 1912 en aldus is met het namaken daarvan een inbreuk op auteursrechtelijke bescherming van logo’s gepleegd. De getuige [getuige 3] regelde veel administratieve, logistieke en financiële kwesties voor de verdachte. In het pand aan de [adres] te Rotterdam lag veel kleding, waarvan [getuige 3] wist dat het om valse merkkleding ging. De verdachte wist dat het verboden was om te handelen in valse merkkleding. De getuige [getuige 1] had wel eens kleding bij de verdachte gekocht, twee broeken en een paar shirtjes. Het was nep, de verdachte noemde het één op één namaak aldus deze getuige. De verdachte wist dat de kleding onder merkvervalsing viel, dat bijvoorbeeld de mensen van Prada geen geld zouden ontvangen voor de verkoop. De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verachte ten aanzien van de onder 8 en 9 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, nu niet vast zou staan dat, en zo ja, welke onderdelen van de in de tenlastelegging genoemde producten vervalsingen zijn. Uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting kan inderdaad niet blijken dat alle genoemde hoeveelheden kledingstukken en schoenen vervalsingen zijn, maar wel dat de verdachte van de daar genoemde goederen vervalsingen in voorraad. Dit verweer wordt daarom overigens verworpen. De raadsman heeft ter terechtzitting voorts bepleit dat de verdachte ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde feit de strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 337, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, op basis van het onderhavige proces-verbaal onvoldoende onderbouwd is en de verdachte van dat deel van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De rechtbank volgt de raadsman in dit verweer. Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken is onvoldoende vast komen te staan dat de verdachte van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt of het plegen van dit misdrijf daadwerkelijk als bedrijf heeft uitgeoefend. Van dit deel van het ten laste gelegde zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken. Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 7, 8 en 9 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: 7. hij in de periode van 01 augustus 2008 tot en met 07 november 2008 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 8. hij in de periode van 01 juni 2008 tot en met 13 november 2008 te Rotterdam opzettelijk - waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, te weten - shirts en/of broeken, voorzien van de/het handelsnaam/merk Diesel en - shirts en/of broeken, voorzien van de/het handelsnaam/merk Replay en - shirts, voorzien van de/het handelsnaam/merk Lamartina en - shirts en/of broeken, voorzien van de/het handelsnaam/merk G-star en - 1 shirt en/of broeken, voorzien van de/het handelsnaam/merk Armani en - shirts en/of ondergoed en/of trainingspakken, voorzien van de/het handelsnaam/merk Bjorn Borg en - shirts, voorzien van de/het handelsnaam/merk Prada en - broeken, voorzien van de/het handelsnaam/merk Victoria Beckham en - schoenen en/of 1 broek en/of 1 trui, voorzien van de/het handelsnaam/merk Bikkembergs en - shirts, voorzien van de/het handelsnaam/merk Lacoste en - shirts, voorzien van de/het handelsnaam/merk Scappa en - shirts en/of broeken, voorzien van de/het handelsnaam/merk Dolce & Gabbana en - schoenen, voorzien van de/het handelsnaam/merk Nike in voorraad heeft gehad 9. hij in de periode van 01 juni 2008 tot en met 13 november 2008 te Rotterdam, een of meer kledingstukken en schoenen, waarvan hij redelijkerwijs kon vermoeden dat daarin met inbreuk op het auteursrecht van Bjorn Borg Brands AB en Diesel S.p.A. en Gado S.à.r.l. en G-Star Raw Denim Kft. en Nike International Limited en Lacoste S.A. en Prada S.A. en een of meer ander(en) werken, te weten - shirts en/of broeken, voorzien van het merk en/of logo (van) Diesel en - shirts en/of broeken, voorzien van het merk en/of logo (van) Replay en - shirts, voorzien van het merk en/of logo (van) Lamartina en - shirts en/of broeken, voorzien van het merk en/of logo (van) G-star en - shirt en/of broeken, voorzien van het merk en/of logo (van) Armani en/of - shirts en/of ondergoed en/of trainingspakken, voorzien van) het merk en/of logo (van) Bjorn Borg en - shirts, voorzien van het merk en/of logo (van) Prada en - broeken, voorzien van het merk en/of logo (van) Victoria Beckham en - schoenen en/of 1 broek en/of 1 trui, voorzien van het merk en/of logo (van) Bikkembergs en - shirts, voorzien van het merk en/of logo (van) Lacoste en - shirts, voorzien van het merk en/of logo (van) Scappa en - shirts en/of broeken, voorzien van het merk en/of logo (van) Dolce & Gabbana en/of - paar schoenen, voorzien van het merk en/of logo (van) Nike, was/waren vervat, ter verspreiding voorhanden heeft gehad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. STRAFBAARHEID FEITEN De bewezen feiten leveren op: 2. Een lijk wegvoeren en wegmaken en verbranden, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen. 3. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. 4. Medeplegen van Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. 6. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. 7. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. 8 en 9. De eendaadse samenloop van opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft, in voorraad hebben en voorwerpen waarvan hij redelijkerwijs kon vermoeden dat daarin met inbreuk op het auteursrecht van anderen werken waren vervat, ter verspreiding voorhanden hebben. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VERDACHTE De verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het wegmaken van het lijk van [slachtoffer], door het weg te voeren naar een braakliggend terrein en het aldaar te verbranden. Op 1 oktober 2008 werd het grotendeels verbrande lijk van een op dat moment nog onbekende man aangetroffen op een braakliggend terrein aan de Xerxesweg te Rotterdam. Op 17 oktober 2008 werd door [broer slachtoffer] aangifte van vermissing van zijn broer [slachtoffer] gedaan. Pas enkele weken na het aantreffen van het stoffelijk overschot werd vastgesteld dat dit het stoffelijk overschot van [slachtoffer] betrof. In de periode daaraan voorafgaand heeft de verdachte, met wie [broer slachtoffer] bevriend was, geprobeerd de nabestaanden af te houden van het doen van aangifte van vermissing, door hen voor te houden dat [slachtoffer] zich in het buitenland bevond. De verdachte heeft aldus niet alleen het lijk van [slachtoffer] aan de nasporing onttrokken maar tevens de nabestaanden in grote angst en onzekerheid gelaten omtrent het lot van [slachtoffer]. Dit alles wordt de verdachte zwaar aangerekend. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het telen, vervoeren, verkopen en voorhanden hebben van hennep, aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie en aan het (ter verspreiding) voorhanden hebben van valse merkkleding. In het pand aan de [adres] te Bergschenhoek werd door de verdachte en zijn medeverdachten een hennepkwekerij opgezet en gerund. Tijdens de doorzoeking van dit pand werden, behalve de in werking zijnde hennepkwekerij, een vuurwapen en bijhorende munitie aangetroffen. Drugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid. Verdachte heeft zich echter laten leiden door het oogmerk van financieel gewin. Het voorhanden hebben van vuurwapens, met bijbehorende munitie, brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Tegen onbevoegd vuurwapenbezit dient krachtig te worden opgetreden. Het stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld in de samenleving onderstreept de noodzaak hiervan. Tijdens de doorzoeking van het pand aan de [adres] te Rotterdam, een pand bij de verdachte als bedrijfsruimte in gebruik, werd, naast een hoeveelheid hennep, een aanzienlijke hoeveelheid kleding aangetroffen. Deze kleding, die de verdachte (ter verspreiding) in voorraad had, was valselijk voorzien van de handelsnaam van een ander dan wel van het merk waarop een ander recht had. Niet alleen wordt met valse merkkleding de rechthebbenden van de auteursrechten op deze waren schade toegebracht, maar tevens wordt bonafide bedrijven, die wel aan de auteursrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan. De verdachte heeft ook bij deze activiteiten slechts oog gehad voor geldelijk gewin. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij, blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 april 2009, reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1 en 5 ten laste gelegde feiten, zal aan de verdachte, met name gelet op de vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde, een gevangenisstraf worden opgelegd van aanzienlijk kortere duur dan door de officier van justitie geëist. Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. VORDERING BENADEELDE PARTIJ Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd Eneco Services B.V. gevestigd te Rotterdam, terzake van het onder 5 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 17.614,35. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van het onder 5 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Behalve op de reeds genoemde artikelen is gelet op de artikelen 47, 55, 57, 63, 151 en 337 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 11 van de Opiumwet, artikel 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 32 van de Auteurswet 1912. BESLISSING De rechtbank: - verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging; - verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en impliciet subsidiair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3, 4, 6, 7, 8 en 9 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte strafbaar; - veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 (drie) jaren; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; - verklaart de benadeelde partij Eneco Services B.V. niet-ontvankelijk in de vordering. Dit vonnis is gewezen door: mr. Zwaneveld, voorzitter, en mrs. De Vreede en Wurzer-Leenhouts, rechters, in tegenwoordigheid van dhr. Meulendijk-Giese, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juli 2009. De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. Bijlage bij vonnis van 29 juli 2009. TEKST TENLASTELEGGING Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat 1. (Zaak Xerxes) hij in of omstreeks de periode van 29 september 2008 tot en met 01 oktober 2008 te Rotterdam en/of Bergschenhoek, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan deze [slachtoffer] overleden is; (Art. 289/287 Wetboek van Strafrecht) 2. hij in of omstreeks de periode van 29 september 2008 tot en met 01 oktober 2008 te Bergschenhoek en/of Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk een lijk, te weten (van) [slachtoffer], heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt en/of verbrand door - het lijk van [slachtoffer] (met een auto) van Bergschenhoek naar Rotterdam te vervoeren en/of - (vervolgens) het lijk van [slachtoffer] achter te laten op een braakliggend/afgelegen terrein, gelegen aan of nabij de Xerxesweg te Rotterdam en/of - (vervolgens) (aldaar) het lijk van [slachtoffer] te verbranden, zulks (telkens) met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer], te weten dat die [slachtoffer] door messteken, althans het steken met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam, om het leven is gebracht, te verhelen; (Artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht) 3. (Zaak Bergweg) hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2008 tot en met 21 oktober 2008 te Bergschenhoek, tezamen en in vereniging met (een) andere(n), meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand, gelegen aan of nabij de [adres]) (een) hoeveelhe(i)d(en) van ongeveer 350, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (Art. 3 B/C jo 11 Opiumwet) 4. hij in of omstreeks de periode van 24 september 2008 tot en met 01 oktober 2008 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Waalwijk, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van ongeveer 350 hennepplanten/henneptoppen en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (Art. 3/B jo 11 Opiumwet) 5. hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2008 tot en met 21 oktober 2008 te Bergschenhoek (in/uit een pand gelegen aan of nabij de Bergweg Noord) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft een hoeveelheid energie, althans stroom (in totaal ongeveer 23926 kWh) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Eneco Energie Services, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking, te weten door één of meer zegels van een hoofdaansluitkast en/of electriciteitsmeter te verbreken; (Art. 311 lid 1 sub 4/5 Wetboek van Strafrecht) 6. hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2008 tot en met 21 oktober 2008 te Bergschenhoek, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk STEYR-MANNLICHER, model S9, kaliber 9 millimeter) en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten acht kogelpatronen van het kaliber 9 millimeter, voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; (Art. 26 jo 55 Wet wapens en munitie) 7. (Zaak Sliedrechtstraat) hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2008 tot en met 07 november 2008 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3650 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (Art. 3/C jo 11 Opiumwet) 8. hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2008 tot en met 13 november 2008 te Rotterdam opzettelijk - valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of - waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en/of - waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, en/of te weten - 71 shirts en/of 16 broeken, voorzien van de/het handelsnaam/merk Diesel en/of - 226 shirts en/of 78 broeken, voorzien van de/het handelsnaam/merk Replay en/of - 163 shirts, voorzien van de/het handelsnaam/merk Lamartina en/of - 152 shirts en/of 60 broeken, voorzien van de/het handelsnaam/merk G-star en/of - 1 shirt en/of 21 broeken, voorzien van de/het handelsnaam/merk Armani en/of - 41 shirts en/of 77 stuks ondergoed en/of 4 trainingespakken, voorzien van de/het handelsnaam/merk Bjorn Borg en/of - 68 shirts, voorzien van de/het handelsnaam/merk Prada en/of - 5 broeken, voorzien van de/het handelsnaam/merk Victoria Beckham en/of - 2 schoenen en/of 1 broek en/of 1 trui, voorzien van de/het handelsnaam/merk Bikkembergs en/of - 11 shirts, voorzien van de/het handelsnaam/merk Lacoste en/of - 4 shirts, voorzien van de/het handelsnaam/merk Scappa en/of - 3 shirts en/of 3 broeken, voorzien van de/het handelsnaam/merk Dolce & Gabbana en/of - 4 paar schoenen, voorzien van de/het handelsnaam/merk Nike in voorraad heeft gehad, zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt en/of het plegen van dit misdrijf/misdrijven bedrijf heeft uitgeoefend; (Art. 337 Wetboek van Strafrecht) 9. hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2008 tot en met 13 november 2008 te Rotterdam, althans in Nederland, voorwerpen, te weten een of meer kledingstukken en/of schoenen, waarvan hij redelijkerwijs kon vermoeden dat daarin met inbreuk op het auteursrecht van (een) ander(en), te weten Bjorn Borg Brands AB en/of Diesel S.p.A. en/of Gado S.à.r.l. en/of G-Star Raw Denim Kft. en/of Nike International Limited en/of Lacoste S.A. en/of Prada S.A. en/of een of meer ander(en), een of meer werk(en), te weten - (71 shirts en/of 16 broeken, voorzien van) het merk en/of logo (van) Diesel en/of - (226 shirts en/of 78 broeken, voorzien van) het merk en/of logo (van) Replay en/of - (163 shirts, voorzien van) het merk en/of logo (van) Lamartina en/of - (152 shirts en/of 60 broeken, voorzien van) het merk en/of logo (van) G-star en/of - (1 shirt en/of 21 broeken, voorzien van) het merk en/of logo (van) Armani en/of - (41 shirts en/of 77 stuks ondergoed en/of 4 trainingspakken, voorzien van) het merk en/of logo (van) Bjorn Borg en/of - (68 shirts, voorzien van) het merk en/of logo (van) Prada en/of - (5 broeken, voorzien van) het merk en/of logo (van) Victoria Beckham en/of - (2 schoenen en/of 1 broek en/of 1 trui, voorzien van) het merk en/of logo (van) Bikkembergs en/of - (11 shirts, voorzien van) het merk en/of logo (van) Lacoste en/of - (4 shirts, voorzien van) het merk en/of logo (van) Scappa en/of - (3 shirts en/of 3 broeken, voorzien van) het merk en/of logo (van) Dolce & Gabbana en/of - (4 paar schoenen, voorzien van) het merk en/of logo (van) Nike, was/waren vervat, ter verspreiding voorhanden heeft gehad; (Art. 32 Auteurswet 1912)