Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4209

Datum uitspraak2009-02-11
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.017.121.01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uithuisplaatsing. Door verandering van de houding van de ouders en de beschikbaarheid van hulpverlening in de thuissituatie is de noodzaak tot uithuisplaatsing niet langer aanwezig.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 11 februari 2009 Zaaknummer : 200.017.121/01 Rekestnr. rechtbank : JE RK 08-1986 1. [Verzoeker 1], hierna te noemen: de vader, en 2. [verzoeker 2], hierna te noemen: de moeder, beiden wonende te [woonplaats], verzoekers in hoger beroep, hierna gezamenlijk te noemen: de ouders, advocaat mr. A.M. Buitenhuis, tegen de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Rijnland, kantoor houdende te Leiden, hierna te noemen: Jeugdzorg. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De ouders zijn op 17 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 september 2008 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage. Bij brief van 12 januari 2009 hebben de ouders het hof verzocht het hoger beroep tegen de beschikking van 16 september 2008 tevens te behandelen als zijnde een hoger beroep tegen de beschikking van 28 oktober 2008 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage. Jeugdzorg heeft op 22 december 2008 een verweerschrift ingediend, welk beroepschrift zich mede richt tegen de beschikking van 28 oktober 2008. Van de zijde van de ouders zijn bij het hof op 23 december 2008, 20 januari 2009 en 23 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 20 januari 2009 en 26 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen. De raad voor de kinderbescherming, vestiging Den Haag, heeft het hof bij brief van 19 december 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. De hierna te noemen minderjarigen [kind 1] en [kind 2] zijn gehoord om hun mening ten aanzien van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing kenbaar te maken. Op 28 januari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaat, namens Jeugdzorg: mevrouw C. de Jong (gezinsvoogd) en mevrouw M. Vierstra. Na een onderbreking van de mondelinge behandeling zijn bij het vervolg verschenen: mevrouw J. Anker en mevrouw H. Heeneman namens Cardea Jeugdzorg en de maatschappelijk werkster mevrouw M. Leersnijder. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de ouders onder meer aan een bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De ouders hebben ter terechtzitting een brief van 25 juli 2008 van Kristal Centrum Psychiatrie en Verstandelijke Beperking, hierna te noemen: Kristal, overgelegd. Jeugdzorg heeft ter terechtzitting verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat het hof kennis neemt van het stuk dat eerst na het verstrijken van de ingevolge het procesreglement geldende termijn voor het indienen van stukken, is overgelegd. PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Het hof gaat uit van de volgende feiten. De vader en de moeder zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarige: - [naam kind 1], geboren [in 1994] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [kind 1]; - [naam kind 2], geboren [in 1997] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [kind 2]; - [naam kind 3], geboren [in 1999] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [kind 3]; en - [naam kind 4], geboren [in 2000] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [kind 4]. De ouders hebben thans weer een affectieve relatie en zijn samenwonend. Zij oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit. Bij de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd van 19 september 2008 tot 19 september 2009. Voorts is de aan Jeugdzorg verleende machtiging [kind 2], [kind 3] en [kind 4] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 19 september 2008 tot 19 september 2009. Bij beschikking van 28 oktober 2008 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage is de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2], [kind 3] en [kind 4] van 16 september 2008 vervallen verklaard. Voorts is Jeugdzorg gemachtigd [kind 2], [kind 3] en [kind 4] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een AWBZ-voorziening en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg van 28 oktober 2008 tot 19 september 2009. [kind 2], [kind 3] en [kind 4] verblijven thans in de AWBZ-voorziening ’t Raayke in Tienray. Het hof gaat verder uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP Nu de machtiging tot uithuisplaatsing van 16 september 2008 van [kind 2], [kind 3] en [kind 4] bij bovengenoemde beschikking van 28 oktober 2008 vervallen is verklaard, hebben de ouders geen belang meer bij hun beroep tegen de beschikking van 16 september 2008. De ouders kunnen daardoor niet in hun beroep te dien aanzien ontvangen worden. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de uithuisplaatsing van [kind 2], [kind 3] en [kind 4]. 2. De ouders verzoeken, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de inleidende verzoeken van Jeugdzorg tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] en tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2], [kind 3] en [kind 4] worden afgewezen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van ouders verklaard dat het appel zich beperkt tot de uithuisplaatsing en derhalve aldus dient te worden gewijzigd dat het hof, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [kind 2], [kind 3] en [kind 4], hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, alsnog zal afwijzen. 3. Jeugdzorg bestrijdt hun beroep en verzoekt het hof het beroep tegen de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, althans (zo begrijpt het hof) het verzoek van de ouders af te wijzen, en de beschikking van 28 oktober 2008 te bekrachtigen. 4. De ouders stellen in hun verzoekschrift dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij betogen daartoe dat de noodzaak voor uithuisplaatsing niet aanwezig is. Jeugdzorg heeft volgens de ouders als enige motivering het seksuele misbruik aangevoerd en de geuite wrevel van de gezinsvoogd over haar onenigheid met de ouders. De moeder betwist dat zij last heeft van stressaanvallen. De ouders achten de thuissituatie voldoende stabiel en menen dat vanuit de thuissituatie [kind 4] en [kind 2] behandeld kunnen worden. De ouders zijn bereid om alle hulp te aanvaarden. 5. Jeugdzorg stelt in het verweerschrift dat de kinderrechter op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd. Jeugdzorg voert daartoe aan dat de ouders de zorg voor hun kinderen niet voorop kunnen stellen en de hulpverlening tegenwerken. Jeugdzorg achtte een onderzoek van [kind 2] bij De Waag Centrum voor Ambulante forensische psychiatrie, verder: De Waag, en van [kind 4] bij Kristal noodzakelijk. De ouders kwamen volgens Jeugdzorg echter hieromtrent hun afspraken niet na en dit heeft invloed gehad op het besluit van Jeugdzorg om een verzoek tot uithuisplaatsing in te dienen. Jeugdzorg prijst de ouders omdat ze het seksuele misbruik hebben gemeld bij de gezinsbegeleiding en bij de gezinsvoogd. De ouders hebben zich aanvankelijk zeer coöperatief opgesteld ten aanzien van het voorkomen en het omgaan met deze situatie, maar zijn volgens Jeugdzorg later plotseling van koers gewijzigd. Jeugdzorg acht het resultaat van de hulpverlening in de gezinssituatie te mager. Jeugdzorg kon niet langer de fysieke veiligheid van de minderjarigen garanderen. Daarnaast stelt Jeugdzorg dat de ontwikkeling van de kinderen in gevaar kwam. 6. Het hof stelt voorop dat een machtiging tot uithuisplaatsing slechts mag worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 BW, nog altijd bestaan. De rechter zal moeten onderzoeken of de machtiging tot uithuisplaatsing nog altijd noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De rechter zal daarbij als uitgangspunt nemen dat in beginsel het uiteindelijke doel van een ondertoezichtstelling met een gelijktijdige uithuisplaatsing is dat de minderjarige terugkeert bij de ouders, en dat de ouders optimaal dienen te worden voorbereid en dat er ook actief dient te worden gewerkt aan een situatie waar binnen de kans van slagen zo groot mogelijk is. 7. Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting als volgt gebleken. Ten tijde van de uithuisplaatsing waren er zorgen omtrent de sociaal-emotionele ontwikkeling en de psychosociale ontwikkeling van [kind 2]. Hij is hiervoor aangemeld voor onderzoek bij De Waag. De ouders zijn hier tweemaal niet verschenen bij de intake gesprekken vanwege een busstaking. Blijkens het onderzoeksrapport van 25 juli 2008 van het Kristal Centrum Psychiatrie en Verstandelijke beperking (hierna te noemen: Kristal) is [kind 3] een kwetsbare jongen met een licht verstandelijke beperking. Hij is erg onrustig en zijn emotionele ontwikkeling verloopt zorgelijk. De zorgen omtrent [kind 4] betroffen ten tijde van de uithuisplaatsing de sociaal-emotionele ontwikkeling, zijn spraak, zijn weerbaarheid en zijn lage zelfbeeld alsmede zijn psychoseksuele ontwikkeling. Kristal is 3 juli 2008 gestart met een onderzoek bij [kind 4]. Naar aanleiding van het inleidende verzoek tot verlenen van een machtiging uithuisplaatsing bij de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage is dit onderzoek beëindigd. Kristal heeft in het bovengenoemde rapport geadviseerd het hele gezin intensief te begeleiden middels een gezinsopname in het RMPI. Voor [kind 3] is een plek bij de naschoolse opvang of een dagbehandeling geadviseerd alsmede PMT. De minderjarigen zijn op 22 juli 2008 uit huis geplaatst, maar hun behandeling is nog niet aangevangen. 8. Het hof is mede gelet op het vorenstaande van oordeel dat niet langer wordt voldaan aan de criteria van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof overweegt daartoe dat de problematiek van de minderjarigen dermate ernstig is dat behandeling bepaald noodzakelijk is. Nu een behandeling in het kader van de uithuisplaatsing niet is begonnen en de ouders zich terechtzitting bereid hebben verklaard om mee te werken aan iedere vorm van hulpverlening en behandeling ten behoeve van de minderjarigen, zoals een gezinsopname bij het RMPI –welke behandeling de ouders in eerste aanleg niet wensten- en Cardea Jeugdzorg zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard de gezinsbegeleiding weer in te zetten om de ouders te ondersteunen en een pedagogisch medewerker in te zetten om de kinderen te begeleiden, is voor het hof niet komen vast te staan dat de machtiging uithuisplaatsing nog altijd noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van hun lichamelijke of geestelijke gesteldheid. De ouders verzetten zich niet tegen de ondertoezichtstelling. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat de opvoeding en verzorging van [kind 2], [kind 3] en [kind 4] thans voldoende worden gediend door de mogelijkheden die de ondertoezichtstelling zelf biedt, ten volle te benutten. Gelet daarop zal het hof met na te melden tijdstip van ingang de bestreden beschikking vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek afwijzen. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking met betrekking tot de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2], [kind 3] en [kind 4] voor zover die betrekking heeft op de periode na 18 februari 2009 en, in zoverre opnieuw beschikkende; bepaalt dat de termijn van de machtiging tot verlenging van de duur van de uithuisplaatsing van [kind 2], [kind 3] en [kind 4] in een AWBZ-voorziening eindigt met ingang van 18 februari 2009; wijst af het meer of anders verzochte; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Leuven en van der Kuijl, bijgestaan door mr. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2009.