
Jurisprudentie
BJ4194
Datum uitspraak2009-03-11
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.012.729.01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.012.729.01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Onbegeleide omgang opgelegd na niet tot stand gekomen begeleide contacten, dit doordat de moeder er haar medewerking aan onthield.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 11 maart 2009
Zaaknummer : 105.012.729/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 04-4493
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.T.B.J. Libosan-Besjes,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.J. Baltus.
Als degenen wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 22 februari 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 november 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 22 april 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn op 28 april 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De raad voor de kinderbescherming, vestiging Den Haag, heeft bij brief van 9 februari 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 11 februari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaten. Jeugdzorg is niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 4 februari 2005, van 10 augustus 2006, welke verbeterd is bij beschikking van 1 december 2006 van de rechtbank ’s-Gravenhage en bekrachtigd bij beschikking van 1 december 2006 door het gerechtshof ’s-Gravenhage, en naar de bestreden beschikking.
Bij bovengenoemde beschikking van 4 februari 2005 heeft de rechtbank de raad verzocht een aantal proefcontacten tussen de vader en de hierna nader te noemen [minderjarige] te entameren en over het verloop daarvan verslag te doen en de rechtbank te adviseren. Voor het overige is de zaak aangehouden.
Bij beschikking van 18 augustus 2006, verbeterd bij beschikking van 1 december 2006, heeft de rechtbank de ouders verwezen voor begeleide omgangscontacten naar het Omgangshuis Haaglanden. Deze beschikking is door het gerechtshof ’s-Gravenhage bekrachtigd bij beschikking van 1 augustus 2007.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] bij de vader zal zijn:
- één zaterdag per drie weken, ingaand per 8 december 2007, van 13.00 uur tot 16.30 uur, waarbij de vader de minderjarige haalt en brengt bij de woning van de moeder te [woonplaats].
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de moeder bij niet-nakoming van deze omgangsregeling aan de vader een dwangsom dient te voldoen van € 250,- voor iedere keer dat zij in gebreke mocht blijven aan voornoemde omgangscontacten met een maximum van € 20.000,-.
In hoger beroep kan worden uitgegaan van het volgende.
De ouders hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is geboren de thans nog minderjarige:
[naam kind], geboren [in 2000] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De vader heeft [minderjarige] op 29 augustus 2000 erkend.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en [minderjarige].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, partijen te verwijzen naar het Omgangshuis Haaglanden voor begeleide omgangscontacten tussen de vader en [minderjarige], van eenmaal per drie weken voor maximaal één uur, gedurende een periode van zes maanden, en voorts onder zodanige verdere beslissing als het hof vermeent te behoren.
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat gebleken is dat de moeder weigerachtig is en hoogstwaarschijnlijk zal blijven om de (begeleide) omgang tussen de vader en de minderjarige tot stand te laten komen, waarmee zij niet in het belang van [minderjarige] zou handelen. De moeder stelt dat zij wel degelijk hieraan haar medewerking wilde verlenen, maar dat zij erg is afgeschrikt door het feit dat het Omgangshuis niet enkel voor de begeleiding van het contact tussen de vader en [minderjarige] wilde zorgdragen, maar tevens besprekingen tussen de ouders noodzakelijk acht. De moeder erkent dat het belang van [minderjarige] mede contact met haar vader behelst, maar meent dat onbegeleide omgang nog niet mogelijk is. Nu het de moeder niet gelukt is om via haar familie en kennissenkring begeleide omgang tot stand te brengen, lijkt het Omgangshuis de meest aangewezen weg voor de moeder. Ter terechtzitting heeft de moeder verklaard dat zij, vóór de mondelinge behandeling, de vader heeft uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens dit gesprek heeft zij de vader voorgesteld om begeleide omgang via het Omgangshuis te laten plaatsvinden, welke omgang volgens de moeder al binnen drie weken zou kunnen plaatsvinden, maar heeft de vader dit voorstel verworpen. Volgens de moeder heeft de vader gezegd dat hij het gesprek zou afwachten alvorens hij een verzoek tot omgangsondertoezichtstelling zou indienen en heeft hij tijdens het gesprek gesteld dat het verzoek al was ingediend. Na het gesprek is volgens de moeder gebleken dat dit verzoek nog niet was ingediend. Naar mening van de moeder poogt de vader haar op deze wijze te manipuleren.
5. De vader stelt dat hij al sinds de geboorte van [minderjarige] probeert omgang te krijgen met haar, maar dat de moeder – hoewel daar volgens de vader geen objectief benoembare redenen voor zijn - halsstarrig en aanhoudend de omgang weigert. De vader neemt het aanbod van de moeder dat zij thans wel wil mee werken aan omgang via het omgangshuis, na alle eerdere weigeringen, niet meer serieus. Tot op heden heeft de vader geen gebruik gemaakt van de dwangmiddelen die hem ten dienste stonden om de omgang af te dwingen, omdat hij van mening is dat dit indirect ook zijn dochter zal schaden. De vader heeft ter terechtzitting het hof medegedeeld dat hij bij de kinderrechter in de rechtbank een verzoek tot omgangsondertoezichtstelling heeft ingediend. De vader beaamt dat de moeder hem voor de mondelinge behandeling heeft voorgesteld om omgang te laten plaatsvinden onder begeleiding bij het Omgangshuis, doch enkel als de vader zijn verzoek tot omgangsondertoezichtstelling niet zou indienen. Dat de moeder enkel begeleide omgang bij het Omgangshuis heeft voorgesteld, is volgens de vader omdat de moeder op deze wijze door een officiële instantie kan laten vaststellen dat [minderjarige] geen omgang met de vader wil en om zo ervoor zorg te dragen dat er wederom geen omgang tussen [minderjarige] en de vader zal zijn. De vader heeft vervolgens voorgesteld dat begeleide omgang ook op andere wijze kan plaatsvinden.
6. Het hof stelt voorop dat het omgangsrecht een fundamenteel recht is dat de niet-verzorgende ouder en zijn kind jegens elkaar hebben en dat voor de effectuering van dit recht ruimte dient te worden geboden door de verzorgende ouder.
7. Het hof verenigt zich, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof is gebleken dat de vader in 2001 een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met de minderjarige bij de rechtbank heeft ingediend welk verzoek hij, naar aanleiding van het advies van de raad aan de rechtbank om op dat moment voorlopig nog geen omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen totdat de minderjarige de leeftijd van vier jaren heeft bereikt, omdat de raad de moeder op dat moment nog niet in staat achtte de omgang te begeleiden, heeft ingetrokken. Vervolgens heeft de vader gewacht totdat de minderjarige bijna de leeftijd van vier jaren had bereikt alvorens hij een nieuw verzoek tot omgang heeft ingediend. De raad heeft daarna geadviseerd om de omgang onder begeleiding te laten plaatsvinden, aangezien de raad de moeder kennelijk niet in staat achtte om de vader een plek te geven in het leven van [minderjarige]. Op grond van dit advies en mede naar aanleiding van de verklaring van de procureur van de moeder dat zij haar medewerking zou verlenen aan begeleide omgang, heeft de rechtbank bij beschikking van 4 februari 2005 de raad verzocht een aantal proefcontacten tussen de vader en [minderjarige] te entameren en hieromtrent de rechtbank te rapporteren. De moeder heeft vervolgens geen medewerking verleend aan de proefcontacten. In de opvolgende beschikking van 18 augustus 2006 zijn partijen, naar aanleiding van het rapport van de raad van 2 mei 2006, verwezen naar het Omgangshuis Haaglanden. De moeder heeft vervolgens ook hier geen medewerking aan verleend. Alhoewel de moeder thans stelt dat zij wel haar medewerking aan begeleide omgang zal verlenen, ziet het hof onder de gegeven omstandigheden en gelet op het feit dat er zich geen gronden tot ontzegging van de omgang voordoen, geen aanleiding om wederom te bepalen dat omgang tussen de vader en [minderjarige] begeleid dient plaats te vinden.
8. Mitsdien zal het hof als volgt beslissen. Het hof zal de in de bestreden beschikking vastgelegde omgangsregeling inhoudende dat [minderjarige] bij de vader zal zijn één zaterdag per drie weken, van 13.30 uur tot 16.30 uur, waarbij de vader de minderjarige haalt en brengt bij de woning van de moeder, bekrachtigen en daarbij een nieuwe ingangsdatum bepalen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking behoudens voor wat betreft de ingangsdatum van 8 december 2007;
bepaalt de ingangsdatum van de omgang van de vader met de minderjarige op zaterdag 21 maart 2009;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Mos-Verstraten en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2008.