Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4150

Datum uitspraak2009-07-14
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers200.031.080/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

verlenging uithuisplaatsing


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER BESCHIKKING van 14 juli 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer […] van: 1. [naam moeder], wonende te [plaatsnaam], 2. [naam vader], wonende te [plaatsnaam], gemeente [naam gemeente], APPELLANTEN, advocaat: mr. P.B. Weenink te Amsterdam, t e g e n WILLIAM SCHRIKKER STICHTING, gevestigd te Diemen, GEÏNTIMEERDE. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Appellanten en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder, de vader en de WSS genoemd. 1.2. Appellanten zijn op 20 april 2009 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van januari 2009 van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk […]. 1.3. Appellanten hebben op 27 mei 2009 nadere stukken ingediend. 1.4. De WSS heeft op 29 mei 2009 een verweerschrift ingediend. 1.5. De zaak is op 8 juni 2009 ter terechtzitting behandeld. 1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen: - de moeder, bijgestaan door haar advocaat; - namens de WSS mevrouw [naam] en mevrouw [naam]; - mevrouw [naam], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Amsterdam (hierna: de Raad). De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. 2. De feiten 2.1. Appellanten hebben een relatie (gehad), uit welke relatie is geboren [naam kind] in [datum, maand] 2006 (hierna: [kind]). De vader heeft haar erkend. De ouders oefenen sinds [datum, maand] 2009 gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [kind]. [kind] verblijft bij pleegouders. 2.2. Bij beschikking van de kinderrechter te Amsterdam van februari 2007 is [kind] onder toezicht gesteld en in het kader daarvan tevens uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot februari 2010. 2.3. Bij de stukken bevinden zich verder: - het indicatiebesluit van januari 2008 met een geldigheidstermijn van twee jaar; - een verslag van een psychologisch onderzoek betreffende moeder, verricht door [instelling] en gedateerd september 2008; - een plan van de WSS met bijlagen van 27 november 2008. 3. Het geschil in hoger beroep 3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de WSS een machtiging te verlengen om [kind] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen voor de duur van een jaar, toegewezen. Tevens is het zelfstandig verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen om een onderzoek naar haar pedagogische vaardigheden uit te voeren, althans – naar het hof begrijpt – Bureau Jeugdzorg ertoe te brengen op korte termijn zo’n onderzoek te laten uitvoeren, afgewezen. 3.2. Appellanten verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] betreft, en die machtiging onmiddellijk in te trekken dan wel de duur ervan te verkorten. Daarnaast verzoeken zij hun zelfstandig verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen. De moeder voert aan dat wegens gewijzigde omstandigheden aan haar kant een beëindiging van de uithuisplaatsing van [kind] serieus moet worden onderzocht en overwogen. Zij stelt daarnaast dat de uithuisplaatsing niet in het belang van [kind] is. 3.3. De WSS verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het door appellanten ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel hun verzoek in hoger beroep af te wijzen. De WSS stelt dat het voor de ontwikkeling en hechting van [kind] van belang is dat ze binnen het huidige pleeggezin blijft wonen, waar zij structuur en veiligheid krijgt. Daarnaast betwist de WSS dat de gewijzigde omstandigheden tot terugplaatsing moeten leiden. 3.4 De Raad adviseert het hof de machtiging tot uithuisplaatsing te bekrachtigen, vanwege de goede ontwikkeling die [kind] in het pleeggezin doormaakt en de hechtingsfase waarin zij zich momenteel bevindt. 4. Beoordeling van het hoger beroep 4.1. Het hof dient de vraag te beantwoorden of de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing terecht en op goede gronden heeft verlengd. Op grond van artikel 1:261 Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing afgeven, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. 4.2. Gebleken is dat de moeder zich reeds voor de geboorte van [kind] in een hulpverleningstraject bevond, aangezien de Raad en Bureau Jeugdzorg betwijfelden of zij met haar verstandelijke beperking in staat zou zijn een kind op te voeden. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de moeder na de geboorte van [kind], samen met haar naar het moeder-kind project ‘Alleen-samen’ zou gaan, en dat de moeder ter overbrugging zou verblijven op een crisisplek. Eind november 2006 bleek echter dat de moeder niet in genoemd project terecht kon en dat ook voor [kind] een crisisplek noodzakelijk was. Zo is [kind], na een kort verblijf op een crisisplek, terecht gekomen in een perspectiefbiedend pleeggezin. Inmiddels verblijft [kind] in het pleeggezin vanaf twee weken na haar geboorte. Sindsdien heeft zij met de pleegouders een hechtings- en opvoedingsrelatie opgebouwd. Deze hechtingsrelatie maakt het mogelijk dat zij uitgroeit tot een evenwichtig persoon, die uiteindelijk zelfstandig kan functioneren in de samenleving. De levensperiode waarin zij zich nu bevindt, is cruciaal voor de ontwikkeling van haar hechtingscapaciteit. Indien besloten wordt tot plaatsing van [kind] bij de moeder, die haar al dan niet tezamen met de vader of met hulp van tante [naam] wil gaan opvoeden, verliest [kind] haar hechtingspersonen, namelijk haar pleegouders. Dit zal voor haar een trauma opleveren, waardoor haar veilige basis wordt verstoord. Het risico bestaat dan ook dat zij zich niet meer, of niet veilig genoeg, zal kunnen hechten aan de moeder. Gelet op het vorenstaande acht het hof het in het belang van [kind] de beslissing tot verlenging van de uithuisplaatsing te bekrachtigen, zodat het ingezette hechtingsproces wordt voortgezet. De omstandigheid dat de moeder, zoals blijkt uit het psychologisch onderzoek door [instelling], een aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt wat betreft haar sociale redzaamheid, maakt dit oordeel niet anders. Ook in de toekomst zal de moeder gelet op haar verstandelijke beperkingen begeleiding nodig hebben. Verder is er, gelet op de tegenstrijdige mededelingen daaromtrent ter zitting, geen enkele zekerheid over de door de moeder genoemde mogelijkheid van opvoedingshulp van de vader of tante [naam]. Gelet hierop acht het hof een netwerkplaatsing evenmin in het belang van [kind]. Het belang van [kind] verzet zich voorts tegen verder uitstel van een beslissing over het perspectief van haar plaatsing bij pleegouders en het hof acht zich thans voldoende ingelicht om een beslissing te nemen, zodat het verzoek van de moeder haar pedagogische vaardigheden te onderzoeken zal worden afgewezen. 4.3. Dit leidt tot de volgende beslissing. 5. Beslissing Het hof: bekrachtigt de beschikking waarvan beroep; wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L.L. Neervoort-Briët, A.L. Diender en J.E. Doek in tegenwoordigheid van mr. H.T. Gitsels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2009.