Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4132

Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900286/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 juni 2007 heeft het Algemeen Bestuur van het waterschap Aa en Maas (hierna: het algemeen bestuur) het Inrichtingsplan Meander Assendelft, Fase 1 Herinrichting Dynamisch Beekdal (hierna: het inrichtingsplan) vastgesteld.


Uitspraak

200900286/1/H2. Datum uitspraak: 29 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant, gevestigd te Boxtel, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 november 2008 in zaak nr. 08/592 in het geding tussen: appellante en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 juni 2007 heeft het Algemeen Bestuur van het waterschap Aa en Maas (hierna: het algemeen bestuur) het Inrichtingsplan Meander Assendelft, Fase 1 Herinrichting Dynamisch Beekdal (hierna: het inrichtingsplan) vastgesteld. Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) het daartegen door de vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant (hierna: de vereniging) ingestelde administratief beroep gegrond verklaard voor zover dit is gericht tegen het vrijhouden van een strook grond van 100 meter en het inrichtingsplan in zoverre vernietigd en dat beroep voor het overige ongegrond verklaard. Bij besluit van 19 februari 2008 heeft het college dit besluit aangevuld door paragraaf 2.10 en de plankaart van het inrichtingsplan gewijzigd vast te stellen. Bij uitspraak van 19 november 2008, verzonden op 21 november 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vereniging ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vereniging bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 1 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij faxbericht van 10 februari 2009. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het algemeen bestuur heeft een memorie ingediend. Het college en de vereniging hebben ieder nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2009, waar de vereniging, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], het college, vertegenwoordigd door mr. R.R.J.W. van Goethem, werkzaam bij de provincie Noord-Brabant, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. E. Breugel-van Tienhoven, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 148 van de Waterschapswet zijn buiten de bij wet aangewezen besluiten, voor zover zulks bij reglement is bepaald, aan de goedkeuring van het college slechts onderworpen de besluiten van het waterschapsbestuur die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing en de beslissingen van dat bestuur tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken door het waterschap. Ingevolge artikel 153, eerste lid, aanhef en onder a, kunnen belanghebbenden administratief beroep instellen bij het college enkel tegen de in artikel 148 bedoelde, niet aan goedkeuring van het college onderworpen, besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken. 2.2. Het besluit van het college van 19 februari 2008 wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Het hoger beroep van de vereniging wordt geacht mede tegen dit besluit te zijn gericht, nu dit besluit niet geheel aan dat beroep tegemoet komt. 2.3. Het inrichtingsplan betreft de eerste fase van het project Dynamisch Beekdal, dat de gedeeltelijke herinrichting van het stroomgebied van de beek de Aa tussen Heeswijk-Dinther en 's-Hertogenbosch betreft. Met dit project wordt zowel beoogd hoge waterstanden in het beekdal van de Aa ten gevolge van klimaatverandering en van de Maaswerken te voorkomen, alsmede natuur te ontwikkelen. Het inrichtingsplan heeft betrekking op een gebied (hierna: het plangebied) dat ligt tussen de huidige beek de Aa en de Zuid-Willemsvaart, direct ten oosten van de Kapelstraat, vlakbij Middelrode, in de gemeente Sint-Michielsgestel. In het kader van de herinrichting van het plangebied wordt onder andere de bovenste 30 cm voedselrijke grond over het gehele gebied verwijderd, worden bestaande kaden verwijderd en nieuwe aangelegd, nieuwe taluds aangelegd, wordt een gedeelte van de beek de Aa gedempt en een nieuwe poel gegraven. 2.4. Samengevat betoogt de vereniging in de eerste plaats dat de rechtbank heeft miskend dat de besluiten van 18 december 2007 en 19 februari 2008 in strijd met het streekplan 'Brabant in Balans' van de provincie Noord-Brabant uit 2002 (hierna: het streekplan) zijn genomen. Zij voert aan dat het plangebied in het streekplan is aangewezen als 'GHS-Landbouw leefgebied kwetsbare soorten'. Volgens de vereniging volgt uit de in het streekplan opgenomen lagenbenadering, waarbij in de onderste laag de abiotische waarden zijn gelegen, dat voor alle GHS-gebieden een extern en intern beschermingsbeleid geldt voor de aanwezige natuur- en landschapswaarden, waarvan alleen mag worden afgeweken indien de toe te brengen natuurschade wordt gecompenseerd. Zij wijst erop dat uit de vermelding in het streekplan dat abiotische waarden onvervangbaar zijn volgt dat die waarden niet kunnen worden gecompenseerd. Volgens de vereniging betekent dit dat het inrichtingsplan in strijd is met het interne beschermingsbeleid, omdat het plan voorziet in de vernietiging van abiotische waarden in het plangebied. Het standpunt van het college dat het interne beschermingsbeleid niet op het plangebied van toepassing is, omdat dit gebied in het streekplan niet is aangeduid als 'Aardkundig waardevol gebied', vindt geen steun in het streekplanbeleid, aldus de vereniging. 2.4.1. Op plankaart 2 van het streekplan is het plangebied aangewezen als 'GHS-Landbouw leefgebied kwetsbare soorten' en tevens als 'Zoekgebied regionale waterberging'. Het plangebied is daarop niet aangewezen als 'Aardkundig waardevol gebied'. Volgens paragraaf 2.4.1 'Meer aandacht voor de onderste lagen' van het streekplan is de lagenbenadering een werkwijze om ruimtelijke keuzen te onderbouwen en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Per gebied leidt deze benadering tot verschillende (ruimtelijke) uitkomsten. Daarbij is wat de onderste laag, water en bodem, betreft onder andere vermeld dat rekening moet worden gehouden met klimaatverandering, waardoor extreme weerssituaties worden verwacht en dat de risico's op het ontstaan van wateroverlast en overstromingen toenemen. Voor het oplossen van die problemen is behoud en versterking van de robuustheid van het water- en bodemsysteem nodig. Om dit te bereiken is onder andere het bieden van meer ruimte voor berging van overvloedige hoeveelheden water in en bij rivieren en beken nodig. Volgens paragraaf 3.1.2 'Water en bodem' van het streekplan zet de provincie in op vergroting van de bergingscapaciteit van beken en overige regionale wateren en wordt in beekdalen en de lage delen van de provincie die op plankaart 2 zijn aangeduid als 'zoekgebied regionale waterberging', meer ruimte gezocht voor waterberging. Volgens paragraaf 3.4.5 'De planologische bescherming van natuur- en landschapswaarden' van het streekplan moet het interne beschermingsbeleid bescherming bieden tegen ruimtelijke ingrepen die thuishoren of kunnen horen in het buitengebied. Daarbij is vermeld dat voor de verhouding tussen enerzijds de GHS en anderzijds onder meer ontgrondingen specifiek streekplanbeleid geldt. Volgens het specifieke streekplanbeleid voor ontgrondingen in paragraaf 3.6.5 zijn ontgrondingen als gevolg van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen, de zogenoemde secundaire ontgrondingen, toegestaan, waarbij onder andere is gedacht aan natuurontwikkelingsprojecten, de verruiming van waterwegen en het vergroten van de mogelijkheden voor waterberging en waterafvoer. Daarbij moet de locatie, omvang en diepte van de winning worden afgeleid van het ruimtelijk hoofdgebruik en mag, onder verwijzing naar paragraaf 3.1.4, aan aardkundige en archeologische waarden geen onherstelbare schade worden toegebracht. Volgens paragraaf 3.1.4 'Landschap, cultuurhistorie en beeldkwaliteit' geldt bij het beleid ten aanzien van landschapswaarden het uitgangspunt 'behoud door ontwikkeling', waarbij belangrijke landschappelijke waarden het verdienen om te worden behouden, maar vooral ook als inspiratiebron te worden gebruikt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij is aangegeven dat de provincie de aardkundig waardevolle gebieden die op plankaart 2 zijn aangeduid wil behouden en dat voor onomkeerbare ingrepen in die gebieden het 'nee, tenzij-principe' geldt. 2.4.2. Uit het streekplan volgt dat het plangebied niet is aangewezen als "Aardkundig waardevol gebied". Het is onder andere aangewezen voor het bieden van meer ruimte voor waterberging. Het inrichtingsplan voorziet daarin. Ontgrondingen daarvoor zijn toegestaan. Daaraan doet het interne beschermingsbeleid niet af. Voorts biedt het streekplan geen aanknopingspunten voor het betoog van de vereniging dat uit de in het streekplan opgenomen lagenbenadering volgt dat dit beleid voor abiotische waarden die onvervangbaar zijn en daarom niet kunnen worden gecompenseerd meebrengt dat in het gehele GHS-gebied ontgrondingen niet tot de mogelijkheden zouden behoren. Hieruit volgt dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het provinciale belang ten aanzien van het plangebied is gelegen in waterberging en niet in de bescherming van abiotische waarden. De rechtbank heeft verder met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het inrichtingsplan in overeenstemming is met het streekplanbeleid. 2.5. Het betoog van de vereniging met betrekking tot door het college van burgemeester en wethouders van St.Michielsgestel afgegeven aanlegvergunningen, faalt evenzeer. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat deze vergunningen in rechte onaantastbaar zijn en dat daarom van de rechtmatigheid van die vergunningen, zowel naar hun inhoud als de wijze van tot stand komen, moet worden uitgegaan. 2.6. De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink w.g. Oranje voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009 507.