
Jurisprudentie
BJ4120
Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808901/1/R2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808901/1/R2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Assen (hierna: de raad) bij besluit van 21 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Assen Oost" (hierna: het plan).
Uitspraak
200808901/1/R2.
Datum uitspraak: 29 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Assen (hierna: de raad) bij besluit van 21 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Assen Oost" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders namens de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W. Visser, is verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. E.G.E. Kuiper, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de woonwijk Assen Oost die aan de zuidoostrand van Assen ligt. Het betreft een in hoofdzaak conserverend bestemmingsplan, waarin enkele ontwikkelingslocaties zijn opgenomen.
2.3. [appellant], woonachtig aan de [locatie], betoogt dat de raad een nieuwe bestemmingsplanprocedure had moeten doorlopen omdat het ambtshalve wijzigen van de maximale bouwhoogte op het perceel Dotterbloemstraat 171-201 geen geringe afwijking van het ontwerpplan betrof.
2.3.1. In het ontwerp van het plan bedroeg de toegestane hoogte van het hoofdgebouw op het perceel maximaal 6 meter. Met een vrijstelling op grond van artikel 15 van de WRO kon deze vergroot worden tot 6,60 meter.
Na de vaststelling van het plan bedraagt ingevolge artikel 5, lid B, aanhef en onder 1, sub e, van de planvoorschriften, in samenhang met de plankaart, de maximaal toegestane hoogte van hoofdgebouwen op deze locatie 9 meter. Met een ontheffing op grond van artikel 25, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften kan dit vergroot worden tot 9,90 meter.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
De afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het plan betrekking heeft op de gehele wijk Assen Oost, de bestemming als zodanig ongewijzigd blijft, dat het een reeds bestaand gebouw betreft waar een verdieping aan wordt toegevoegd en dat het ruimtelijke karakter van de woonwijk Assen Oost met de ambtshalve wijziging niet fundamenteel is veranderd.
2.4. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden meergezinshuizen", voor zover ten aanzien van het woonzorgcomplex op het perceel Dotterbloemstraat 171-201 middels de aanduiding "maximale hoogte in meters" op dit perceel een maximale hoogte van 9 meter is toegestaan. In dit verband stelt hij dat zijn zienswijze tegen de vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, ten onrechte niet is betrokken bij de gewijzigde vaststelling van het plan.
2.4.1. De raad dient in het algemeen bij de vaststelling van een bestemmingsplan de daarbij betrokken belangen af te wegen. Deze belangenafweging geldt ook ten aanzien van de belangen die spelen bij in het plan opgenomen ambtshalve wijzigingen.
Op 11 augustus 2008 hebben burgemeester en wethouders van Assen een bouwvergunning eerste fase en vrijstelling verleend op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, voor het vergroten van het woonzorgcomplex op het perceel Dotterbloemstraat 171-201.
Daargelaten de vraag of het college van burgemeester en wethouders uit zorgvuldigheidsoverwegingen de raad in kennis had behoren te stellen van de zienswijze uit de vrijstellingsprocedure, is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de raad ten tijde van de vaststelling van het plan van de inhoud van de zienswijze op de hoogte was.
Uit de gemeentelijke memo van ambtenaar M. Nooren aan de raadsgriffier van 20 februari 2008 en het verslag van de raadsvergadering van 21 februari 2008 blijkt dat de raad door appellant op de hoogte is gesteld van de inhoud van de zienswijze, nu deze per e-mail aan de raadsleden was gezonden.
Hoewel deze zienswijze formeel niet bij de beraadslagingen is betrokken, blijkt uit deze gang van zaken wel dat deze in de afweging een rol heeft kunnen spelen. Ze heeft echter niet geleid tot het verwerpen van het voorstel tot ambtshalve wijziging.
Het hierop betrekking hebbende betoog faalt derhalve.
2.5. [appellant] stelt voorts dat de bouwhoogte leidt tot een aantasting van privacy, uitzicht en bezonning. Tevens vreest hij waardevermindering van zijn appartement, dat tegenover het woonzorgcomplex ligt.
2.5.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat de gevolgen van de maximaal toegestane hoogte niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woongenot van [appellant], mede nu zijn woning op ongeveer 18 meter van het woonzorgcomplex ligt. Daarnaast stelt het college dat de wet de mogelijkheid biedt om, in geval van planschade, een verzoek om vergoeding in te dienen.
2.5.2. De raad heeft nader uiteengezet dat het bouwplan stedenbouwkundig passend wordt geacht, nu in de nabije omgeving meer hoge gebouwen staan. Daarnaast stelt de raad dat de stad Assen in een groeiende behoefte aan woningen moet voorzien en dat daarbij ingezet wordt op inbreiding, onder meer door middel van hoogbouw.
2.5.3. Onweersproken is gesteld dat aan mogelijkheden tot woninguitbreiding en inbreiding in Assen behoefte bestaat. Het woonzorgcomplex ligt in een stedelijke omgeving, waarbij het naastgelegen woongebouw, evenals het woonzorgcomplex, een maximale hoogte kent van 9 meter en in de nabije omgeving ook woongebouwen met een hoogte van maximaal 40 meter toegestaan zijn. Hieruit volgt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het realiseren van een extra bouwlaag op het woonzorgcomplex in zoverre niet leidt tot een aantasting van de stedenbouwkundige structuur van het desbetreffende gebied. Niet kan worden ontkend dat uitbreiding van het woonzorgcomplex met een extra verdieping enige gevolgen kan hebben voor het uitzicht, de bezonning en de privacy van [appellant]. Het college heeft zich echter op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de afstand van 18 meter tussen het woonzorgcomplex en de woning van [appellant] en de situering van de bebouwing in een stedelijke omgeving, geen grote aantasting van het woonklimaat zal plaatsvinden.
Het college heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] gestelde nadelige gevolgen van een extra bouwlaag, waaronder de gevolgen op de waarde van zijn woning, niet zodanig zijn dat de raad in de belangenafweging hier meer gewicht aan had moeten toekennen dan aan het belang bij de mogelijkheid tot woninguitbreiding.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Langeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009
317-612.