
Jurisprudentie
BJ4115
Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900702/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900702/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schoonhoven (hierna: het college) [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het oprichten van tien woningen op percelen gelegen aan het Koninginnekruid en aan de Waterviolier te Schoonhoven (hierna: de percelen).
Uitspraak
200900702/1/H1.
Datum uitspraak: 29 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te Schoonhoven,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 december 2008 in zaak nrs. 08/7154 en 08/7153 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Schoonhoven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schoonhoven (hierna: het college) [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het oprichten van tien woningen op percelen gelegen aan het Koninginnekruid en aan de Waterviolier te Schoonhoven (hierna: de percelen).
Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schoonhoven (hierna: het college) het door [appellanten] tegen het besluit van 26 juni 2007 gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, gegrond verklaard, dat besluit herroepen en opnieuw vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van tien woningen op de percelen.
Bij uitspraak van 15 december 2008, verzonden op 16 december 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghoudster] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2009, waar van [appellanten] [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M.S.M. van Kats, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster] als partij gehoord, vertegenwoordigd door mr. M.Y.C.L. de Wit, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. De aanvraag om bouwvergunning is ingediend voor die datum, zodat ingevolge het overgangsrecht van toepassing op de Wet ruimtelijke ordening, daarop nog de bepalingen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) van toepassing zijn.
2.2. Het project voorziet in het oprichten op de percelen van acht eengezinswoningen en twee twee-onder-één-kapwoningen binnen een bestaande woonwijk.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan
"Oost II" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de percelen de bestemming "Uit te werken woondoeleinden (UW)". Deze bestemming is uitgewerkt in het uitwerkingsplan "Woongebied Thiendenland" (hierna: het uitwerkingsplan), waarin de percelen zijn bestemd tot "Water en Groen". Het project is met deze bestemming in strijd. Teneinde bouwvergunning voor het project te kunnen verlenen, heeft het college vrijstelling verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO zoals dat artikel destijds luidde.
2.4. [appellanten] betogen dat de dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat is voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.4.1. Ingevolge deze bepaling kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan het college.
2.4.2. De ruimtelijke onderbouwing van het project is neergelegd in een rapport van Wissing stedebouw en ruimtelijke vormgeving b.v. (hierna: het rapport). Hierin staat dat het project, dat is voorzien in een bestaande woonwijk, past binnen het op 12 november 2003 vastgestelde streekplan Zuid-Holland Oost. Tevens staat, onder verwijzing naar het gemeentelijk beleid als vervat in het bestemmingsplan, in het rapport vermeld dat de percelen van meet af aan bedoeld waren voor woningbouw, maar dat de realisering daarvan nog niet mogelijk was omdat dit destijds strijdig was met het provinciaal beleid dat een limiet verbond aan het aantal in de gemeente te bouwen woningen. In verband daarmee is aan de percelen in het uitwerkingsplan de bestemming "Water en Groen" gegeven. Er is niet gebleken dat dit onjuist is. De stelling van [appellanten] dat voor omwonenden niet voorzienbaar was dat de percelen de bestemming tot "Water en Groen" niet zouden behouden, kan niet leiden tot de conclusie dat het college met het vorenstaande wat betreft de ruimtelijke onderbouwing van het project als bedoeld in artikel 19, tweede lid, gelezen in samenhang met het eerste lid, van de WRO, onvoldoende is ingegaan op de relatie van het te realiseren project met het bestemmingsplan. Dat de Afdeling in de uitspraak van 31 oktober 2007 in zaak nr. 200702949/1 heeft overwogen dat het college niet bevoegd was het uitwerkingsplan "2e uitwerking van het bestemmingsplan Oost II" vast te stellen, omdat de in het uitwerkingsplan neergelegde bestemming "Water en Groen" was verwerkelijkt, maakt dat niet anders. Die uitspraak ziet op het - thans niet van belang zijnde - door het college vastgestelde uitwerkingsplan, niet op de bevoegdheid van het college om vrijstelling ingevolge artikel 19 van de WRO te verlenen.
Dit zo zijnde, heeft de voorzieningrechter terecht overwogen dat in zoverre is voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.5. [appellanten] betogen voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het verlenen van de vrijstelling heeft kunnen komen. Zij brengen naar voren dat er onvoldoende vraag bestaat naar de in het bouwplan voorziene woningen.
2.5.1. Het betoog faalt. Het is niet aannemelijk geworden dat op de lange termijn een zo geringe behoefte aan de woningen zal bestaan dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft mogen verlenen. Op 1 mei 2007 heeft adviesbureau Companen in opdracht van het college de behoefte aan woningen in de gemeente onderzocht en de resultaten hiervan neergelegd in de notitie "Quickscan: Kansen zien en verzilveren". In de notitie staat dat er op de woningmarkt een tekort bestaat aan vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen in de prijsklasse tot € 250.000,-. Het college stelt zich, onder verwijzing naar een brief van adviesbureau Companen van 28 november 2008, op het standpunt dat dit tekort ertoe leidt dat in de gemeente ook een behoefte bestaat aan luxueuze rijwoningen zoals voorzien in het project, omdat voor een dergelijke bedrag binnen de gemeente geen vrijstaande of twee-onder-een-kap woningen kunnen worden gerealiseerd. Er is geen reden om dit standpunt onjuist te achten. Dat de woningen, naar [appellanten] stellen, in een advertentie worden aangeboden voor een verkoopprijs vanaf € 253.500,-, en dat het college inmiddels opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van een nieuw woonwensenonderzoek ten behoeve van de ontwikkeling van grote projecten in de gemeente, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze omstandigheden hebben plaatsgevonden na het nemen van het besluit op bezwaar. Ook de omstandigheid dat volgens [appellanten] in het rapport "Primos Prognose 2007", waarin het ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu een prognose heeft gegeven van de toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse bevolking, huishoudens en woningbehoefte en waarin een afnemende woningvoorraad en een sterke daling van het aantal inwoners wordt verwacht, geeft, wat daarvan zij, geen grond voor een ander oordeel. Dit rapport ziet immers op de landelijk te verwachten ontwikkeling, die niet zonder meer kan worden geacht ook relevant te zijn voor de specifieke situatie in de gemeente Schoonhoven.
Wat betreft de verkooprisico's, vanwege de demografische ontwikkelingen, waarop [appellanten] hebben gewezen bij dit type woningen in deze prijsklasse, heeft het college ter zitting gesteld dat voldoende belangstelling zal bestaan voor de woningen, hetgeen, gezien het vorenoverwogene, niet onaannemelijk hoeft te worden geacht.
De voorzieningenrechter heeft in het door [appellanten] aangevoerde terecht geen grond gevonden voor de conclusie dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het verlenen van de vrijstelling heeft kunnen komen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009
163-543.