Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4111

Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808264/1/H3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: het college) geweigerd aan [appellante] ten behoeve van haar kantoor op het adres [locatie] te Dordrecht twee onbeperkte zakelijke vergunningen en twee beperkte zakelijke vergunningen te verlenen.


Uitspraak

200808264/1/H3. Datum uitspraak: 29 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 12 september 2008 in zaak nr. 07/1219 in het geding tussen: [appellante] en het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: het college) geweigerd aan [appellante] ten behoeve van haar kantoor op het adres [locatie] te Dordrecht twee onbeperkte zakelijke vergunningen en twee beperkte zakelijke vergunningen te verlenen. Bij besluit van 24 oktober 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 september 2008, verzonden op 3 oktober 2008, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 december 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E. Lems, advocaat te Barendrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J.E. Ossewaarde en L.P.J. Mosch, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Parkeerverordening Dordrecht (hierna: de Parkeerverordening), in werking getreden op 1 januari 2007, kan het college op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op vergunninghoudersplaatsen en/of parkeerapparatuurplaatsen. Een vergunning kan worden verleend aan: […] b. de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar vergunninghoudersplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en die aantoont dat het in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te kunnen parkeren; […]. Ingevolge artikel 6, aanhef en onder a, kan het college een vergunning weigeren indien de aanvrager de beschikking heeft over parkeergelegenheid op eigen terrein of de mogelijkheid heeft daarover te beschikken. Ingevolge artikel 1 van de Beleidsregels parkeervergunningen Dordrecht (hierna: de Beleidsregels), in werking getreden op 1 april 2007, wordt voor de toepassing van deze beleidsregels verstaan onder: […] c. zakelijke vergunning: een vergunning, afgegeven op naam, bestemd voor bedrijven uit de gebieden waar vergunninghoudersplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn; d. beperkte zakelijke vergunning: een zakelijke vergunning die geldig is van maandag tot en met vrijdag van 9.00 tot 19.00 uur; e. onbeperkte zakelijke vergunning: een zakelijke vergunning die geldig is voor de gehele week gedurende de periode van 9.00 tot 22.00 uur; […] j. bedrijf: een door één of meer natuurlijke personen gevoerd, daadwerkelijk activiteiten kennend bedrijf of beroep, ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel of anderszins geregistreerd. Onder bedrijf wordt in ieder geval verstaan naamloze vennootschap, besloten vennootschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap, maatschap, eenmanszaak, vrij beroep, overheidsinstelling, vereniging en stichting; k. parkeergelegenheid op eigen terrein (poet): parkeerplaats(en) op eigen terrein of in een garage waarover de aanvrager kan beschikken op grond van eigendom, erfpacht, huur of ingebruikgeving of parkeerplaats(en) welke de aanvrager kan huren of kopen in een garage of op een open perceel grond waarvan in de bouwvergunning, een huur- of koopovereenkomst of de erfpachtvoorwaarden is vastgelegd dat deze is bedoeld als parkeergelegenheid voor het adres van de aanvrager of parkeerplaats(en) opgenomen in het door het college vastgestelde poet-overzicht; […]. Ingevolge artikel 6, eerste lid, voor zover thans van belang, komt een bedrijf in de zin van artikel 1, aanhef en onder j, dat is gevestigd in een gebied waar men middels een vergunning kan parkeren in aanmerking voor een zakelijke vergunning. Ingevolge het tweede lid kunnen per bedrijf maximaal twee zakelijke vergunningen worden verleend. Ingevolge het negende lid wordt het aantal te verlenen zakelijke vergunningen verminderd met het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein dat zich op het grondgebied van het bedrijf bevindt of bij het bedrijf behoort. Ingevolge het tiende lid komt, indien op het adres van de aanvrager reeds een vergunning is verleend of parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is, de aanvrager slechts in aanmerking voor een tweede zakelijke vergunning. 2.2. [appellante] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het door het college gevoerde beleid om het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein in mindering te brengen op het aantal te verlenen zakelijke vergunningen (hierna: de poet-regeling) niet kennelijk onredelijk is. Zij betoogt hiertoe dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet kon volstaan met een verwijzing naar het nieuwe beleid maar ook een belangenafweging had moeten verrichten. Daarnaast stelt [appellante] dat in 2000 met het college is afgesproken dat zij twee zakelijke vergunningen zou verkrijgen en dat die afspraak mede bepalend is geweest bij haar beslissing zich op de huidige locatie te vestigen. Zij voert aan dat deze vergunningen tot 2007 aan haar zijn verstrekt en dat zij erop mocht vertrouwen dat zij ook nadien aanspraak op in ieder geval twee zakelijke vergunningen kon maken. Voorts is volgens [appellante] de noodzaak voor het toepassen van de poet-regeling niet aangetoond. Zij stelt dat overdag in de directe omgeving van haar kantoor volop parkeerplaatsen beschikbaar zijn. De zogeheten PIAF-meter, een persoonlijke parkeermeter, is volgens [appellante] geen oplossing voor haar parkeerproblemen, omdat deze te duur is. Ook kan van haar cliënten niet worden gevraagd dat zij hun auto op één van de gratis parkeerterreinen in de gemeente plaatsen, aldus [appellante]. Ten slotte betoogt zij dat zij ingevolge artikel 6, tiende lid, van de Beleidsregels in ieder geval recht heeft op één zakelijke vergunning. 2.2.1. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het door het college gevoerde beleid om per bedrijf maximaal twee zakelijke vergunningen te verlenen en het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein als bedoeld in artikel 6, negende lid, van de Beleidsregels op het aantal te verkrijgen vergunningen in mindering te brengen, niet kennelijk onredelijk is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat volgens de toelichting op de Beleidsregels, neergelegd in de door het college vastgestelde nota "Nieuwe parkeerregels voor de Binnenstad en de 19e eeuwse Schil" van 26 september 2006, met dit beleid is beoogd de beperkt beschikbare parkeerruimte in Dordrecht eerlijker en meer evenredig te verdelen en de grote vraag naar parkeervergunningen, die blijkt uit een lange wachtlijst, terug te dringen. Het bepaalde in artikel 6, tiende lid, van de Beleidsregels, inhoudende dat ingeval reeds een vergunning is verleend of parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is, slechts een tweede, dat wil zeggen beperkte, vergunning wordt verleend, is niet op [appellante] van toepassing, omdat zij meer dan één parkeerplaats op haar eigen terrein heeft en derhalve ingevolge het negende lid van dit artikel niet in aanmerking komt voor een zakelijke vergunning. 2.2.2. Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb ziet op bijzondere gevallen die niet in de beleidsregels zijn verdisconteerd. Een beleidsregel wordt geacht het resultaat te zijn van een voor alle voorziene gevallen verrichte belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Awb. De door [appellante] gestelde omstandigheden dat zij als dienstverlenend bedrijf regelmatig bezoekers ontvangt en dat de bij haar werkzame advocaten in verband met hun werk met grote regelmaat per auto reizen, moeten geacht worden bij de vaststelling van de Beleidsregels te zijn voorzien en betrokken en kunnen niet als bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Awb worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor haar stelling dat overdag in de directe omgeving van haar kantoor parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Het college heeft terecht aangevoerd dat dit aantoont dat de nieuwe parkeerregels een positief effect hebben op de parkeerdruk. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat personeel en cliënten als gevolg daarvan juist in de gelegenheid zijn om in de buurt van het kantoor te parkeren. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden geoordeeld dat de mogelijkheden om met gebruikmaking van de PIAF-meter of een parkeerkaartje in de buurt van het kantoor te parkeren, hoewel deze duurder in het gebruik zijn dan de zakelijke vergunningen, een redelijk alternatief voor die vergunningen zijn. 2.2.3. Het betoog van [appellante] dat zij op grond van met het college in 2000 gemaakte afspraken dat zij twee zakelijke vergunningen zou verkrijgen en het feit dat zij tot 2007 die vergunningen heeft verkregen erop mocht vertrouwen dat zij ook onder de nieuwe Beleidsregels aanspraak op die vergunningen kon maken, faalt. In dit verband is van belang dat, zoals het college in het verweerschrift van 15 januari 2009 heeft toegelicht, op grond van het tot 2007 gevoerde beleid parkeerplaatsen op een eigen terrein niet in mindering werden gebracht op het aantal te verlenen zakelijke vergunningen, zodat [appellante] in die periode zonder meer twee zakelijke vergunningen kon verkrijgen. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat het college aan haar de toezegging heeft gedaan dat zij steeds, dus ook na invoering van een toekomstig nieuw parkeerbeleid aanspraak op twee zakelijke vergunningen zou kunnen blijven maken. 2.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Idema voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009 280-598.