Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4103

Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805635/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) bepaald dat het geval van verontreiniging op de [locatie] te Haarlem ernstig is en dat spoedige sanering niet noodzakelijk is. Tevens heeft het college bij dit besluit ingestemd met een saneringsplan voor dit geval van verontreiniging. Het besluit is op 4 juli 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200805635/1/M2. Datum uitspraak: 29 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1], wonend te Haarlem, 2. [appellant sub 2a] en anderen, allen wonend te Haarlem, en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) bepaald dat het geval van verontreiniging op de [locatie] te Haarlem ernstig is en dat spoedige sanering niet noodzakelijk is. Tevens heeft het college bij dit besluit ingestemd met een saneringsplan voor dit geval van verontreiniging. Het besluit is op 4 juli 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2008, en [appellant sub 2a] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2008, beroep ingesteld. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DMV Vastgoed Ontwikkeling B.V. (hierna: DMV) heeft een nader stuk ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2009, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2a], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door G.M. Woortman-Daams, mr. R.A. Renfurm en R. Zonneveld, zijn verschenen. Voorts is ter zitting DMV, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en [belanghebbende], als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht. 2.1.1. [appellante sub 2b], behorend tot [appellanten sub 2], heeft geen zienswijzen tegen het ontwerp van het besluit naar voren gebracht. De stelling dat [appellante sub 2b] tijdens de termijn voor het indienen van zienswijzen tegen het ontwerp-besluit in het buitenland verbleef, kan niet tot het oordeel leiden dat haar niet verweten kan worden geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van [appellante sub 2b] bij verblijf in het buitenland zorg te dragen voor een adequate behartiging van haar belangen. De gevolgen van nalatigheid in dezen dienen voor rekening van [appellante sub 2b] te komen. Gelet hierop is het beroep van [appellanten sub 2], voor zover dat is ingesteld door [appellante sub 2b], niet-ontvankelijk. 2.2. DMV heeft ter zitting gesteld dat [appellant sub 2a] en [appellant sub 2c], behorend tot [appellanten sub 2], geen belanghebbenden zijn. De Wijkraad Koninginnebuurt, behorend tot [appellanten sub 2], is volgens DMV evenmin belanghebbende, omdat het geen rechtspersoon betreft. 2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. 2.2.2. Voor zover het beroep van [appellanten sub 2] is ingesteld door de Wijkraad Koninginnebuurt (hierna: de Wijkraad), overweegt de Afdeling dat de Wijkraad geen rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb is. Het beroep moet derhalve worden geacht slechts te zijn ingesteld door de natuurlijke personen die het beroepschrift hebben ondertekend. [gemachtigde], die namens de Wijkraad het beroepschrift heeft ondertekend, heeft gelet hierop beroep ingesteld voor zichzelf. De woning van [gemachtigde] is op een zodanige afstand van de te saneren locatie gelegen, dat niet kan worden verwacht dat hij gevolgen ondervindt van de op de locatie aanwezige bodemverontreiniging en de sanering daarvan. Gelet hierop zijn de belangen van [gemachtigde] niet rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken en is hij geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het beroep van [appellanten sub 2] is, voor zover het is ingesteld door [gemachtigde], niet-ontvankelijk. 2.2.3. Ter zitting is vastgesteld dat het perceel van [appellant sub 2a] en [appellant sub 2c] op ongeveer 10 meter van de te saneren locatie is gelegen. Gelet hierop kan niet worden uitgesloten dat zij mogelijk gevolgen ondervinden van de op de locatie aanwezige bodemverontreiniging en de sanering daarvan. Gelet hierop zijn de belangen van [appellant sub 2a] en [appellant sub 2c] rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken en zijn zij belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. 2.3. Eerst ter zitting hebben [appellanten sub 2] aangevoerd dat het onderzoek naar de grondwaterverontreiniging onvolledig is. [appellanten sub 2] hebben deze stelling niet nader onderbouwd en derhalve niet aannemelijk gemaakt dat dit onderzoek onvolledig is. De beroepsgrond faalt. 2.4. [appellanten sub 2] en [appellant sub 1] vrezen dat de saneringswerkzaamheden schade aan hun woningen en aan monumentale bomen zullen veroorzaken en dat de verkeersveiligheid in de omgeving van de te saneren locatie zal verslechteren. Verder vrezen zij voor verzakkingen van de bodem als gevolg van het ontrekken van ernstig vervuild grondwater. 2.4.1. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming voert degene die de bodem saneert de sanering zodanig uit dat: a. de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt; b. het risico van de verspreiding van verontreinigde stoffen zoveel mogelijk wordt beperkt; c. de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem als bedoeld in artikel 39d zoveel mogelijk wordt beperkt. Ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming voor zover hier van belang, behoeft het saneringsplan de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het plan instemmen indien door de daarin beschreven sanering naar hun oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 bepaalde. 2.4.2. Uit artikel 38, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming volgt dat het college slechts instemming aan het saneringsplan kan onthouden als niet kan worden voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 gestelde. Gelet op deze bedoeling van de wetgever kon het college niet in verband met schade aan woningen of bomen, of verslechtering van de verkeersveiligheid instemming aan het saneringsplan onthouden. Hetgeen [appellanten sub 2] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd, kan derhalve niet leiden tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met het saneringsplan. 2.5. Het beroep van [appellanten sub 2] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [gemachtigde] en [appellante sub 2b]; II. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] voor het overige ongegrond; III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld w.g. Kalter voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009 492.