Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4083

Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806152/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) medegedeeld dat met de door de gemeente Haarlem voorgenomen aanleg van een zandterp op het voormalig Ridsterrein aan de Waarderweg 98 te Haarlem (hierna: het Ridsterrein) de daar aanwezige verontreiniging van de bodem niet wordt verplaatst en dat geen sanerende maatregelen nodig zijn.


Uitspraak

200806152/1/M2. Datum uitspraak: 29 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de stichting Stichting Milieu- en Natuurbescherming Kennemerland, gevestigd te Haarlem, appellante, en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) medegedeeld dat met de door de gemeente Haarlem voorgenomen aanleg van een zandterp op het voormalig Ridsterrein aan de Waarderweg 98 te Haarlem (hierna: het Ridsterrein) de daar aanwezige verontreiniging van de bodem niet wordt verplaatst en dat geen sanerende maatregelen nodig zijn. Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college het door de stichting Stichting Milieu- en Natuurbescherming Kennemerland (hierna: de Stichting) hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2009, waar de Stichting, vertegenwoordigd door T. Vermeij en H. Verboon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Renfurm, G.M. Woortman-Daams en R. Zonneveld, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming doet degene die voornemens is de bodem te saneren dan wel handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, van dat voornemen melding bij gedeputeerde staten van de betrokken provincie. Uit artikel 88, eerste en achtste lid, van de Wet bodembescherming in samenhang met artikel 1, aanhef en onder l, van het Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten volgt dat de gemeente Haarlem gelijkgesteld wordt met een provincie voor de toepassing van artikel 28 van de Wet bodembescherming. 2.2. Bij besluit van 14 maart 2005 heeft het college ingestemd met een saneringsplan voor het Ridsterrein. Aan dit saneringsplan is onder meer het volgende voorschrift verbonden: "Indien de locatie bebouwd gaat worden mag de aan te brengen leeflaag en de te realiseren bebouwing geen belemmering vormen voor de in de toekomst uit te voeren grondwatersaneringen." Bij brief van 12 november 2007 heeft de gemeente Haarlem aan het college gemeld dat op het Ridsterrein een zandterp wordt aangebracht. Het college heeft dit aangemerkt als een melding in de zin van artikel 28 van de Wet bodembescherming. Bij besluit van 21 december 2007 heeft het college vastgesteld dat het aanleggen van de zandterp niet tot gevolg heeft dat de op het Ridsterrein aanwezige verontreiniging wordt verplaatst en dat geen sanerende maatregelen nodig zijn. Het besluit van 21 december 2007, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, houdt dus in dat geen melding op grond van artikel 28 van de Wet bodembescherming gedaan hoefde te worden. 2.3. De Stichting stelt dat het college heeft miskend dat het aanbrengen van een zandterp op het Ridsterrein in strijd is met het aan het besluit van 14 maart 2005 verbonden voorschrift. 2.3.1. Deze beroepsgrond kan niet tot het daarmee beoogde resultaat leiden, omdat het bestreden besluit geen betrekking heeft op de vraag of het aanbrengen van een zandterp in strijd is met voornoemd voorschrift en daarop ook geen betrekking behoefde te hebben. Immers, naar aanleiding van de brief van de gemeente Haarlem van 12 november 2007 stond ter beoordeling van het college slechts de vraag of een melding op grond van artikel 28 van de Wet bodembescherming vereist was. Een melding zou in dit geval vereist zijn geweest als de op het Ridsterrein aanwezige verontreiniging door het aanbrengen van de zandterp zou worden verplaatst. Voor de beoordeling van de brief van 12 november 2007 was derhalve niet relevant of de voorgenomen activiteit in strijd zou zijn met het aan het besluit van 14 maart 2005 verbonden voorschrift. De beroepsgrond faalt. 2.4. De Afdeling merkt nog op dat indien in strijd met het voor het Ridsterrein geldende saneringsplan wordt gehandeld, het college op grond van artikel 39a van de Wet bodembescherming handhavingsmaatregelen kan treffen. 2.5. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld w.g. Kalter voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009 492.