
Jurisprudentie
BJ4058
Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200904623/1/H1 en 200904623/2/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200904623/1/H1 en 200904623/2/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 25 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college) aan [appellant] op straffe van een dwangsom gelast hetgeen zonder vergunning aan de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de woning) is gebouwd en verbouwd door het treffen van een aantal daarin vermelde voorzieningen ongedaan te maken.
Uitspraak
200904623/1/H1 en 200904623/2/H1.
Datum uitspraak: 22 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 juni 2009 in zaak nr. 08/4690 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college) aan [appellant] op straffe van een dwangsom gelast hetgeen zonder vergunning aan de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de woning) is gebouwd en verbouwd door het treffen van een aantal daarin vermelde voorzieningen ongedaan te maken.
Bij besluit van 20 februari 2008, verzonden op 16 mei 2008, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2009, verzonden op 5 juni 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, dat besluit in zoverre vernietigd en voor het overige ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2009, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.A. de Groot, advocaat te Delft, en vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door W.M. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Niet in geschil is dat de in bezwaar gehandhaafde last uitsluitend betrekking heeft op het bouwen en verbouwen van de woning, zonder dat daarvoor bouwvergunning is verleend.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat voor het bouwen en verbouwen van de woning in zijn geheel bouwvergunning was vereist, nu dit mede bouwwerken betrof, die zonder bouwvergunning mogen worden opgericht en waartegen het college om die reden niet handhavend kon optreden.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht voor het bouwen en verbouwen van de woning, zoals dat heeft plaatsgevonden, bouwvergunning vereist geacht. Dat voor onderdelen van de verbouwing op zichzelf mogelijk geen bouwvergunning was vereist, betekent niet dat voor alle onderdelen tezamen evenmin zulke vergunning vereist was.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank in elk geval heeft miskend dat concreet zicht op legalisatie bestond, nu het college het bestemmingsplan kon wijzigen en voorts het bouwovergangsrecht van toepassing is.
2.4.1. Ook dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat, ook indien [appellant] een geslaagd beroep kan doen op het bouwovergangsrecht of het college de bevoegdheid toekomt het bestemmingsplan te wijzigen, die omstandigheden geen bouwvergunning vervangende bouwtitel verschaffen, noch het zonder bouwvergunning gebouwde anderszins legaliseren. Niet in geschil is dat geen bouwvergunning is aangevraagd. Voor zover het betoog is gebaseerd op gestelde feiten of omstandigheden die zich zouden hebben voorgedaan na het besluit van 20 februari 2008, faalt dit reeds om die reden.
2.5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de opgelegde last onduidelijk is faalt evenzeer. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden voldoende duidelijk geacht dat uit de in het besluit van 20 februari 2008 nader gespecificeerde last volgt dat de woning in de oorspronkelijke staat dient te worden teruggebracht door de vermelde voorzieningen te treffen. De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college bij het bepalen, welke voorzieningen getroffen dienden te worden, de door [appellant] op 14 mei 2001 vervaardigde tekening VO-01 en het veldwerk van het kadaster van 11 februari 1971 en 13 juni 2005 niet als uitgangspunt heeft mogen nemen.
2.5.1. Voor zover [appellant] verder betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uitvoering van de last leidt tot strijd met het Bouwbesluit 2003, faalt dat ook. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat bij het treffen van de vermelde voorzieningen in het besluit van 20 februari 2008, voor zover door haar in stand gelaten, een met het Bouwbesluit 2003 strijdige situatie zal ontstaan.
2.6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de last onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, omdat het voldoen eraan ingrijpende en kostbare maatregelen vergt en voorts niet valt in te zien, welk doel wordt gediend met het treffen van voorzieningen die geen effect hebben op de omgeving.
2.6.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat om die reden van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6.2. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat om die reden van optreden in deze concrete situatie behoorde te worden afgezien. Dat met het voldoen aan de last, als gesteld, aanzienlijke kosten zijn gemoeid, is onvoldoende voor een ander oordeel. Dat het treffen van de in de last vermelde voorzieningen, als gesteld, geen effect heeft op de omgeving, is dat evenmin. Overigens heeft [appellant] het risico dat handhavend zou worden opgetreden kennelijk bewust aanvaard, nu hij, ook nadat hij van gemeentewege was gemaand de bouwwerkzaamheden te staken, daarmee is doorgegaan.
Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Gelet hierop, bestaat geen aanleiding voor het treffen van de verzochte voorziening.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009
392.