Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4057

Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200904315/1/M2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 11 mei 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot een verandering van een [nertsenhouderij] aan de [locatie] te [plaats] gegeven.


Uitspraak

200904315/1/M2. Datum uitspraak: 22 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 mei 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot een verandering van een [nertsenhouderij] aan de [locatie] te [plaats] gegeven. Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen gezonden. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 juli 2009, waar [verzoekers], in persoon en bijgestaan door ing. A.F.M. Manders, en het college, vertegenwoordigd door E. Verhagen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Verder is daar [nertsenhouderij], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Bij besluit van 2 november 2007 is een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor de inrichting in kwestie verleend. De bij brief van 31 maart 2009 gemelde verandering van de inrichting ziet op het aanpassen van sheds in verband met aanpassing van het bouwblok, de plaatsing van een klauterkooi op de kooien ten behoeve van het welzijn van de dieren en de wijziging van de plaats van de loods en de voersilo's. 2.2. Artikel 8.19, eerste lid aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer bepaalt, voor zover hier van belang, dat een voor een inrichting verleende vergunning tevens geldt voor veranderingen van de inrichting die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning mag veroorzaken, onder voorwaarde dat het bevoegd gezag schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu. 2.2.1. [verzoekers] voeren aan dat het college ten onrechte een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer heeft gegeven omdat, zo begrijpt de voorzitter het verzoek, het aantal te houden nertsen zal worden uitgebreid tot een totaal van 19.500. Als gevolg van deze uitbreiding zal volgens [verzoekers], zo begrijpt de voorzitter hun betoog, de emissie van stank, ammoniak en zwevende deeltjes (fijn stof) toenemen. 2.3. De voorzitter merkt op dat uit de bij de melding van 31 maart 2009 verstrekte gegevens blijkt dat afgezien van de hiervoor genoemde veranderingen, het aantal te houden nertsen in de inrichting, anders dan [verzoekers] stellen, gelijk blijft aan het bij de revisievergunning vergunde aantal, namelijk 5.200 nertsen. De stelling dat een uitbreiding van het aantal nertsen plaatsvindt, met als gevolg een vergroting van de nadelige gevolgen voor het milieu, mist dan ook feitelijke grondslag. Ook voor het overige hebben [verzoekers] niet aannemelijk gemaakt dat de beoogde veranderingen leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de revisievergunning mag veroorzaken, of dat er voor het college anderszins een reden zou zijn om de verklaring te weigeren. 2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Klap voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009 262-596.