Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4050

Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900626/1/H3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Liesveld (hierna: het college) het door [appellante] tegen het besluit van 10 februari 2006 tot afwijzing van haar aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.


Uitspraak

200900626/1/H3. Datum uitspraak: 29 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 24 december 2008 in zaak nr. 08/499 in het geding tussen: [appellante] en het college van burgemeester en wethouders van Liesveld. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Liesveld (hierna: het college) het door [appellante] tegen het besluit van 10 februari 2006 tot afwijzing van haar aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellante] heeft nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.C.N. Streefkerk en A.W. den Haak-de Bruijn, ambtenaren in dienst van de gemeente, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de krachtens deze bepaling vastgestelde Regeling gehandicaptenparkeerkaart kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen. Ingevolge artikel 2 wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager. Ingevolge artikel 3 wordt, voor zover hier van belang, ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het BABW, het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst. 2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat informatie welke is aangeleverd door de behandelend orthopedisch chirurg van [appellante] (hierna: de chirurg) door de GGD-arts in zijn advies met voldoende zorgvuldigheid is meegewogen in het oordeel dat ten grondslag ligt aan zijn conclusie. Het advies maakt slechts melding van het feit dat er informatie is opgevraagd bij de chirurg, maar geeft geen antwoord op de vraag op welke wijze deze informatie is meegewogen, aldus [appellante]. Nu de chirurg bij brief van 2 september 2008 te kennen heeft gegeven dat een afstand van 100 meter lopen voor [appellante] mogelijk te ver zou zijn, had de rechtbank niet tot het oordeel mogen komen dat uit de verstrekte medische informatie niet onmiskenbaar naar voren komt dat het standpunt van het college niet zonder meer onjuist is te achten. 2.3. Uit het advies van de GGD-arts van 15 januari 2008, dat ten grondslag ligt aan het besluit op bezwaar, blijkt dat de GGD-arts informatie heeft ingewonnen bij onder andere de chirurg. Voorts heeft de GGD-arts een eigen onderzoek verricht en eigen waarnemingen gedaan. Nu de GGD-arts de informatie van de chirurg blijkens zijn advies heeft meegewogen bij de beoordeling, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het advies van de GGD-arts op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat het college dit advies aan het besluit van 26 maart 2008 ten grondslag mocht leggen. Dat de chirurg in zijn brief van 2 september 2008 te kennen geeft dat een afstand van 100 meter lopen mogelijk te ver zou zijn maakt dit niet anders, nu uit die brief niet onmiskenbaar naar voren komt dat [appellante] niet in redelijkheid in staat moet worden geacht een afstand van 100 meter zelfstandig te kunnen overbruggen. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009 312-622.