Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4047

Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807685/1/H3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij onderscheiden besluiten van 12 april 2007 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) de vergunning voor de exploitatie van de [horeca-inrichting], gevestigd aan de [locatie] te Rotterdam (hierna: de inrichting) ingetrokken, de nachtontheffing ten behoeve van de inrichting met onmiddellijke ingang ingetrokken en bevolen tot algehele sluiting van de inrichting met onmiddellijke ingang na ontvangst van het besluit.


Uitspraak

200807685/1/H3. Datum uitspraak: 29 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 september 2008 in zaak nr. 07/3429 in het geding tussen: [appellanten] en de burgemeester van Rotterdam. 1. Procesverloop Bij onderscheiden besluiten van 12 april 2007 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) de vergunning voor de exploitatie van de [horeca-inrichting], gevestigd aan de [locatie] te Rotterdam (hierna: de inrichting) ingetrokken, de nachtontheffing ten behoeve van de inrichting met onmiddellijke ingang ingetrokken en bevolen tot algehele sluiting van de inrichting met onmiddellijke ingang na ontvangst van het besluit. Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft de burgemeester het door [appellanten] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 september 2008, verzonden op 5 september 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.D. Winter, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2.3.2a, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: de APV), zoals deze luidde ten tijde van belang, zijn de exploitant en de beheerder verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting geen strafbare feiten plaatsvinden. Ingevolge artikel 2.3.6, tweede lid, kan de burgemeester de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien: a. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting door de aanwezigheid van de inrichting nadelig wordt beïnvloed; b. de exploitant of de beheerder het bij of krachtens de bepalingen in deze paragraaf geregelde overtreedt; c. aannemelijk is dat de exploitant of de beheerder betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting; d. de exploitant of de beheerder strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd; […] f. zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting; […]. Ingevolge artikel 2.3.7, eerste lid, kan de burgemeester een inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien: […] b. die inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de exploitatievergunning verbonden voorschriften; c. één van de in artikel 2.3.6, tweede lid, genoemde situaties zich voordoet. Ingevolge artikel 2.3.9, derde lid, aanhef en onder b, kan de burgemeester ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid genoemde openings- en sluitingstijden voor een inrichting, waarvan de exploitant ten genoegen van de burgemeester heeft aangetoond, dat de exploitatie van die inrichting geen nadelige invloed heeft op de openbare orde of op de woon- of leefsituatie in de naaste omgeving van die inrichting (nachtontheffing). Ingevolge het vijfde lid kan de burgemeester de ontheffing bedoeld in het derde lid weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen indien één van de in artikel 2.3.6, eerste en tweede lid, genoemde situaties zich voordoet. Met het oog op de uitvoering van de aan de burgemeester ingevolge deze artikelen van de APV toekomende bevoegdheden en de handhaving van het horecabeleid is in de Horecanota Rotterdam 2007-2011 (hierna: de Horecanota) een "handhavingsarrangement" neergelegd bij wege van beleidsregel. In dit arrangement worden onder meer een schietincident en het aantreffen van een wapen als "zeer ernstig incident" aangemerkt. Het voor de tweede maal plaatsvinden van een zeer ernstig incident leidt tot sluiting van de inrichting voor onbepaalde tijd en/of het intrekken van de exploitatievergunning. 2.2. Grondslag voor de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 12 april 2007 is de vaststelling, op grond van een rapportage van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond van 26 februari 2007, de daarbij gevoegde processen-verbaal en een zienswijzengesprek van 22 maart 2007, dat in de nacht van 23 op 24 februari 2007 in de inrichting een vechtpartij heeft plaatsgevonden en een bezoeker in de inrichting een vuurwapen bij zich droeg. In 2004 en 2005 hebben zich ook geweldsincidenten in de inrichting voorgedaan. Naar aanleiding van een schietincident in de inrichting op 18 december 2005, waarbij een bezoeker ernstig gewond was geraakt, is bij besluit van 5 januari 2006 de inrichting voor de duur van zes maanden gesloten. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu zich voor een tweede maal een zeer ernstig incident als bedoeld in de Horecanota in de inrichting heeft voorgedaan, er aanleiding is de inrichting voor onbepaalde tijd te sluiten en de exploitatievergunning en de nachtontheffing in te trekken. 2.3. De Afdeling stelt vast dat de rechtbank ten onrechte het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft beoordeeld dat [appellanten] in strijd met de goede procesorde eerst ter zitting bij de rechtbank hebben gedaan. Zoals de gemachtigde van de burgemeester tijdens die zitting terecht heeft betoogd is deze grond niet in het beroepschrift aan de orde gesteld. De burgemeester behoefde er niet op bedacht te zijn dat deze grond, die eerder in de bezwaarprocedure en de voorlopige voorzieningenprocedure hangende bezwaar wel uitdrukkelijk onderdeel van het geding uitmaakte, ter zitting bij de rechtbank opnieuw en verder uitgebreid aan de orde zou worden gesteld. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Aangezien deze grond in eerste aanleg buiten beschouwing had dienen te blijven, bestaat er voor beoordeling daarvan in hoger beroep geen ruimte. 2.3.1. [appellanten] betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de reële mogelijkheid bestaat dat de bezoeker in de nacht van 23 op 24 februari 2007 het vuurwapen pas in de inrichting heeft gebracht toen de politie vanwege de vechtpartij ter plaatse was gekomen en in verband met een noodzakelijk optreden van de beveiligingswerkers bij die vechtpartij kortdurend geen controle plaatsvond bij de toegang tot de inrichting. Uit de bij de politierapportage van 26 februari 2007 gevoegde, op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal blijkt dat op het moment dat de politie de inrichting betrad, de bezoeker naar buiten rende, terwijl andere bezoekers riepen dat de man een vuurwapen in zijn bezit had. De politie is hierop direct achter de bezoeker aangegaan en heeft hem aangehouden. Zij trof het wapen aan onder een in de nabijheid van de bezoeker geparkeerd staande auto. De bezoeker heeft tegenover de politie verklaard dat hij het wapen tijdens zijn vlucht had weggegooid. Voorts heeft hij verklaard dat hij enige uren voor de komst van de politie het wapen de inrichting had binnengebracht en dat op dat moment bij de ingang geen controle plaatsvond. De bezoeker heeft verklaard dat hij het wapen in de inrichting gebruiksklaar had gemaakt omdat hij zich bedreigd voelde door de vechtpartij die was ontstaan en dat hij besloot de inrichting te verlaten toen de politie ter plaatse verscheen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat gezien het samenstel van de verklaringen in het politiedossier aannemelijk is dat de bezoeker tijdens zijn aanwezigheid in de inrichting een vuurwapen bij zich heeft gedragen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was de inrichting te sluiten en de ten behoeve van de inrichting afgegeven exploitatievergunning en nachtontheffing in te trekken. In hetgeen door [appellanten] is aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen bijzondere omstandigheden gezien waaronder de burgemeester van het in de Horecanota neergelegde beleid had behoren af te wijken. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Van Hardeveld Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009 312-598.