Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4042

Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805803/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 juni 2008, kenmerk 2008-31.871/17/B.6, RP, heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Slochteren (hierna: de raad) bij besluit van 7 juli 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied (herziening 1997) Herziening Borgweg 108 te Scharmer" (hierna: het plan).


Uitspraak

200805803/1/R2. Datum uitspraak: 29 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Groningen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 10 juni 2008, kenmerk 2008-31.871/17/B.6, RP, heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Slochteren (hierna: de raad) bij besluit van 7 juli 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied (herziening 1997) Herziening Borgweg 108 te Scharmer" (hierna: het plan). Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 25 augustus 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het college van burgemeester en wethouders heeft namens de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J. van der Kooi, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door J.J. Jullens, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het plan heeft betrekking op het perceel Borgweg 108 te Scharmer en maakt hier een paardenfokkerij en paardenpension mogelijk. 2.3. [appellant] stelt in beroep dat het college aan een groter deel van het plan goedkeuring had moeten onthouden. De afstand van 30 meter van zijn woning, gelegen aan de [locatie], tot het plangebied is volgens hem te klein, waardoor de bij het plan voorziene paardenfokkerij/het paardenpension zijn woon- en leefklimaat op onaanvaardbare wijze zal aantasten. Daarnaast betoogt hij dat ten onrechte is gemeten vanaf de voorgevel van zijn woning tot aan de paardenfokkerij/het paardenpension, omdat naar zijn stellen er in de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) van wordt uitgegaan dat gemeten dient te worden vanaf de perceelsgrens. Verder betoogt [appellant] dat het plan in strijd met het Provinciaal Omgevingsplan II (hierna: POP II) is vastgesteld omdat het voorziene gebruik van de gronden geen functionele binding heeft met het buitengebied. Voorts doet het voorziene gebruik van de gronden volgens [appellant] afbreuk aan de ruimtelijke structuur van het gebied omdat het streekeigen karakter van het gebied niet als vertrekpunt is genomen. 2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat het vastgestelde plan in aanzienlijke mate afwijkt van de door hem aangehouden, in de VNG-brochure genoemde afstanden. Het college acht, nu de lintbebouwing aan de Borgweg beschouwd kan worden als een gemengd gebied met zowel agrarische bedrijven als woningen, een zonering van 30 meter gerekend vanaf de voorgevel van de omliggende woningen tot aan de bestemmingsgrens echter acceptabel en heeft uitsluitend goedkeuring onthouden aan de plandelen met de bestemming "Paardenfokkerij annex paardenpension" voor zover gelegen binnen deze zonering. Het college heeft geen reden gezien het plan voor het overige in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het plan voor het overige goedgekeurd. De raad heeft in de schriftelijke uiteenzetting erop gewezen dat de gevel van de woning van [appellant] de uiterste situering is voor woonbebouwing, licht-bouwvergunningplichtige en bouwvergunningvrije bouwwerken daarbij meegerekend. Voorts heeft het college naar voren gebracht dat het bedrijf met uitzondering van de functie van paardenfokkerij niet aan het buitengebied gebonden is en daar in beginsel uit geweerd dient te worden. Volgens het college kan in het onderhavige geval echter een uitzondering worden gemaakt omdat het paardenpension in sterke mate verwant is aan de paardenfokkerij en een paardenpension in het algemeen ook niet kan worden ingepast in een dorpsstructuur of een bedrijventerrein. Derhalve komt volgens het college situering in een dorpsrandzone of overgangsgebied in aanmerking. Het gebied waarin het plandeel zich bevindt is een overgangsgebied tussen agrarische gronden en bebouwing, aldus het college. Verder heeft het college in aanmerking genomen dat sprake is van bestaande, legaal tot stand gekomen bebouwing. Tegen de verleende bouwvergunning voor de fok- en loopstal hebben andere rechtsmiddelen opengestaan. 2.5. Ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Paardenfokkerij annex paardenpension" aangewezen gronden bestemd voor: a. het fokken van paarden en het africhten van (ter plaatse gefokte) paarden met als nevenactiviteit het stallen en berijden van pensionpaarden en daarbij behorende: 1. bedrijfsgebouwen; 2. bedrijfswoning; 3. andere bouwwerken geen gebouwen zijnde; 4. andere werken; 5. erven; b. naar aard en omvang aan de doeleinden als bedoeld in lid a ondergeschikte kantooractiviteiten. Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover thans van belang, is voor het bouwen bepaald dat gebouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bebouwingsvlak mogen worden opgericht. Met betrekking tot andere bouwwerken is geen koppeling met het bouwvlak gelegd, maar enkel bepaald dat deze niet hoger mogen zijn dan vijf meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan twee meter. 2.5.1. De Afdeling overweegt dat in de VNG-brochure, die overigens primair bedoeld is voor nieuwe situaties, de bedrijfstypen zijn ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. In de bedrijvenlijst van de VNG-brochure is voor maneges, evenals voor paardenfokkerijen, in verband met het aspect geur een afstand van 50 meter en in verband met de aspecten geluid en stof een afstand van 30 meter tot woningen in een rustige woonwijk aanbevolen. In de VNG-brochure wordt voorts opgemerkt dat de afstand met betrekking tot het aspect geur kan worden verlaagd tot 30 meter wanneer het gaat om het omgevingstype "landelijk gebied met woningen". Voorts staat in de VNG-brochure vermeld dat de afstand in principe geldt tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. 2.5.2. Gelet op de stukken heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de omgeving kan worden aangemerkt als omgevingstype "landelijk gebied met woningen". Ook anderszins is niet gebleken dat de door het college aangehouden afstand van 30 meter vanuit een oogpunt van het woon- en leefklimaat ter plaatse bezwaren met zich zal brengen. Evenmin acht de Afdeling het onjuist dat in dit geval is gerekend vanaf de uiterste grens waar woonbebouwing mogelijk is. De VNG-brochure noemt ook de gevel van woningen als meetpunt. 2.6. In het POP II staat in paragraaf 3.1.3 met betrekking tot bedrijven in landelijk gebied dat nieuwe niet-agrarische of aan landbouw verwante bedrijven op bedrijventerreinen moeten worden gevestigd. Tevens staat daarin dat uitbreiding van niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied in principe niet is toegestaan. Eerst dient gekeken te worden of verplaatsing naar een bedrijventerrein een alternatief is. Is dit objectief aantoonbaar niet mogelijk, dan is uitbreiding slechts aanvaardbaar om het voortbestaan van het bedrijf te garanderen. De uitbreiding moet ondergeschikt zijn, mag niet nadelig zijn voor landschap en/of milieu en mag geen ontoelaatbare toename van mobiliteit veroorzaken. Voorts staat in paragraaf 3.1.6 van het POP II met betrekking tot de vestiging van agrarische bedrijven, dat in principe geen nieuwe bouwlocaties voor nieuw- of hervestiging van agrarische bedrijven worden toegelaten, tenzij sprake is van uitplaatsing uit de EHS of uit het gebied van De Blauwe Stad of van het oplossen van bestaande knelpunten zoals uitplaatsing uit linten in verband met ruimtegebrek of milieuhinder. Met betrekking tot het behouden van het streekeigen karakter van het Groninger landschap staat in paragraaf 3.3.19 van het POP II dat bij alle nieuwbouw nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan de inpassing in het landschap en de stijl waarin wordt gebouwd. 2.6.1. Voor zover de bezwaren van [appellant] zijn gericht tegen de met bouwvergunning opgerichte fok- en loopstal en andere legaal tot stand gekomen bebouwing stelt de Afdeling voorop dat deze in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dienen te worden bestemd. In deze zin heeft het college het bestaan van die stal, naast de boerderij, terecht als een gegeven beschouwd. Hetzelfde geldt voor de daarmee verband houdende agrarische activiteiten. Niet gebleken is van omstandigheden waarin aanleiding gevonden had moeten worden deze bebouwing en dit gebruik niet als zodanig te bestemmen. Aangaande het stallen en berijden van pensionpaarden, zijnde een niet eerder toegestane activiteit, overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op het feit dat het paardenpension in dit geval in sterke mate verwant is aan de paardenfokkerij, het gebruik van de gronden als paardenpension in het onderhavige geval slechts een nevenactiviteit is en het paardenpension is voorzien in een overgangsgebied tussen agrarische gronden en bebouwing omdat een paardenpension in het algemeen niet kan worden ingepast in een dorpsstructuur of een bedrijventerrein, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college in redelijkheid in het POP II een beletsel voor het plan heeft behoeven te zien. 2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. 2.9. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. De Rooy lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009 59-599.