Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4023

Datum uitspraak2009-07-23
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-002198-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt ter zake van poging tot zware mishandeling van een toenmalige werknemer veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf voorwaardelijk en een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen vervangende hechtenis. Beroep op noodweer afgewezen. Vordering van het slachtoffer als benadeelde partij toegewezen.


Uitspraak

Parketnummer: 24-002198-07 Parketnummer eerste aanleg: 19-605088-07 Arrest van 23 juli 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 29 augustus 2007 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1970] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.J. Roossien, advocaat te Elburg. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij en een maatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een werkstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 604,-, met oplegging van de schadevergoedings- maatregel, subsidiair twaalf dagen hechtenis. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 14 december 2006 te [plaats], althans in Denemarken, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, tegen zijn gezicht en/of elders tegen zijn hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of terwijl die [benadeelde] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat: hij op of omstreeks 14 december 2006 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), meermalen, althans eenmaal, tegen zijn gezicht en/of elders tegen zijn hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens), (terwijl die [benadeelde] op de grond lag), meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. Overwegingen omtrent het bewijs van het ten laste gelegde De eerste (materiële) vraag die het hof in het kader van de onderhavige strafprocedure dient te beantwoorden is of, en zo ja, in hoeverre de verdachte ten laste gelegde poging tot zware mishandeling subsidiair de mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen. Voor de beantwoording van die vraag is niet van belang of het verdachte was dan wel aangever [benadeelde], die de eerste klap heeft uitgedeeld. Het door verdachte ingenomen standpunt dat hij genoodzaakt was zich te verdedigen tegen een door [benadeelde] begonnen aanval en daarom niet schuldig moet worden verklaard aan het hem ten laste gelegde, zal pas aan de orde komen bij de hierna door het hof te beantwoorden vragen aangaande de strafbaarheid van het feit en die van de verdachte en dient hier buiten beschouwing te blijven. Op grond van de verklaringen van [benadeelde], de foto's van diens letsel, de medische verklaring, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en die van verdachte zelf, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Gezien de aard van de door verdachte verrichte geweldshandelingen - het hof doelt met name op de omstandigheid dat verdachte aangever [benadeelde] meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt terwijl [benadeelde] op de grond lag - en het vastgestelde letsel, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Bewezenverklaring Het hof acht derhalve bewezen dat: primair hij op 14 december 2006 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] meermalen tegen zijn gezicht en elders tegen zijn hoofd heeft geslagen en gestompt en, terwijl die [benadeelde] op de grond lag, meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: poging tot zware mishandeling. Strafbaarheid Zoals onder "overwegingen omtrent het bewijs" reeds is weergegeven, heeft verdachte een beroep gedaan op noodweer. Verdachte heeft daartoe aangevoerd dat aangever [benadeelde] hem in een café te [plaats] (Denemarken) onverhoeds is aangevallen. Volgens verdachte heeft aangever hem met zijn vuist een klap tegen het hoofd gegeven. Er was derhalve - zakelijk weergegeven - sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, waartegen hij zich moest verdedigen. Het hof overweegt dat in het midden kan worden gelaten of verdachtes verklaring omtrent de toedracht van de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling juist is. Het hof verwerpt het verweer reeds omdat de wijze waarop verdachte zich dan vervolgens zou hebben verdedigd niet noodzakelijk was. Uit de in de hiervoor gegeven bewijsoverweging genoemde feiten en omstandigheden, blijkt dat verdachte ernstig geweld jegens aangever heeft uitgeoefend. Dat geweld is - ook in het licht van hetgeen de verdachte verklaard heeft over de klap die hij van aangever zou hebben gekregen - disproportioneel geweest. Gelet op het vorenstaande wordt het beroep op noodweer verworpen. Door en namens verdachte is ter terechtzitting van het hof verzocht om de bij het ontstaan van het incident aanwezige Deense café-eigenaar nader te horen, omdat deze getuige zou kunnen verklaren dat [benadeelde] als eerste zou hebben geslagen. Uit het voorgaande volgt dat de vraag wie de initiatiefnemer was noch voor de beantwoording van de bewijsvraag noch voor de beoordeling van de strafbaarheid van het feit dan wel die van verdachte een rol van enige betekenis speelt. Het hof wijst dit verzoek af, omdat het horen van deze getuige niet noodzakelijk is. Strafmotivering Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van één van zijn toenmalige werknemers in een café in het Deense [plaats]. Verdachte verbleef daar een aantal dagen met vier werknemers in verband met een bestratingsopdracht. Het incident vond zonder (duidelijke) aanleiding plaats na gedane arbeid en na gebruik van alcoholhoudende drank. Het is evident dat verdachte de lichamelijke en psychische integriteit van verdachte heeft geschaad. Verdachte heeft zodanig fors geweld op aangever toegepast dat deze - blijkens de toelichting op zijn vordering als benadeelde partij - daardoor onder meer een (zware) hersenschudding, gekneusde ribben, een gescheurde lip en wenkbrauw en een grote wond op zijn achterhoofd met een blijvend litteken heeft opgelopen. Ook in psychisch opzicht heeft het incident bij [benadeelde] sporen nagelaten. Aangever maakt melding van gevoelens van angst, concentratiestoornissen, verwardheid en slapeloosheid. Hij voelde zich eerst vier maanden na het incident weer in staat tot werken. Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 16 april 2009. Het hof is van oordeel dat de ernst van het feit oplegging van een gevangenisstraf op zichzelf rechtvaardigt. Gelet evenwel op de beperkte documentatie van verdachte acht het hof tenuitvoerlegging daarvan niet geboden, indien verdachte binnen de daaraan te verbinden proeftijd niet opnieuw zal overgaan tot het plegen van strafbare feiten. Het hof zal verdachte daarnaast uit het oogpunt van vergelding een werkstraf opleggen van gelijke duur als door de advocaat-generaal is gevorderd. Benadeelde partij Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering ad € 4.784,73 in eerste aanleg is toegewezen tot het bedrag van € 604,- en dat hij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort, voor zover die vordering in eerste aanleg is toegewezen. De vordering is door of namens verdachte slechts in zoverre weersproken, dat verdachte ontkent schuld te hebben aan hetgeen hem ten laste is gelegd. Nu de vordering betrekking heeft op schade, die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde en deze het hof ook overigens niet onredelijk voorkomt, kan de vordering derhalve worden toegewezen tot het thans nog in het geding zijnde bedrag van € 604,-. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c (oud), 22d, 36f (oud) en 302 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twee weken; beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast; wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van zeshonderd en vier euro; veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zeshonderd en vier euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats]; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twaalf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen. Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Wemes voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.