
Jurisprudentie
BJ4018
Datum uitspraak2009-07-21
Datum gepubliceerd2009-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4467 WIA + 08/5802 WIA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4467 WIA + 08/5802 WIA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Toekenning loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en daarbij de hoogte van het dagloon vastgesteld op € 13,06. Uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon, waarnaar een uitkering op grond van de WIA wordt berekend, is het loon dat de verzekerde volgens opgave van zijn werkgever daadwerkelijk heeft genoten in de referteperiode. Appellante heeft loon buiten de referteperiode genoten. De Raad merkt hierbij op dat bij een langdurig dienstverband de gevolgen daarvan beperkt blijven. Immers in dat geval valt de eerste loonbetalingsperiode, betrekking hebbend op gewerkte uren voorafgaand aan de referteperiode ook binnen de referteperiode.
Uitspraak
07/4467 WIA
08/5802 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 juni 2007, 07/750 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 21 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een nader besluit van 12 augustus 2008 ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2009. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. de Rooij, advocaat te Helmond, terwijl het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden en relevante wettelijke bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het volgende.
2. Bij besluit van 28 september 2006 heeft het Uwv appellante vanaf 21 augustus 2006 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend en heeft daarbij de hoogte van het dagloon vastgesteld op € 13,06. Dit besluit is na bezwaar bij besluit van 10 januari 2007 gehandhaafd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht - het beroep van appellante tegen het besluit van 10 januari 2007 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit neemt met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank is van oordeel, dat nabetalingen aan een ander aangiftetijdvak kunnen worden toegerekend dan het tijdvak waarin de feitelijke betaling heeft plaatsgevonden. Daartoe is echter in de zienswijze van het Uwv de aangifte, of zoals in dit geval: de correctieaangifte, van de werkgever vereist. Dat houdt in dat als in dit geval door de voormalige werkgever een correctieaangifte zou zijn ingestuurd bij het Uwv waaruit blijkt dat de nabetalingen dienen te worden toegerekend aan de referteperiode, het Uwv deze nabetalingen zou hebben meegenomen in de berekening van het dagloon. De rechtbank heeft het besluit van 10 januari 2007 vernietigd wegens strijd met de zorgvuldigheid en een motiveringsgebrek, nu het Uwv appellante in bezwaar er niet op heeft gewezen dat alsnog een correctieaangifte kan worden ingediend.
4.1. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen van 21 augustus 2008, waarbij met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de rechtbank dienaangaande is overwogen wederom het standpunt heeft ingenomen dat de berekening van (de hoogte van de uitkering en) het dagloon correct heeft plaatsgevonden. Hieraan is ten grondslag gelegd dat niet gebleken is dat er door de ex-werkgever, Bureau Maatwerk, enige correctieaangifte is gedaan ten aanzien van de loontijdvakken ten tijde hier in geding, zodat bij de berekening terecht is uitgegaan van het in de referteperiode van 1 augustus 2003 tot en met 31 juli 2004 door appellante feitelijk genoten loon van in totaal € 2.256,--. Dit bedrag, opgeteld bij de jaaruitkering van het Uwv van € 1.101,19, geeft een totaal jaarinkomen van € 3.357,19. Gedeeld door 261 levert dat een dagloon op van € 12,86, dat vervolgens na indexatie per 21 augustus 2006 € 13,06 bedraagt.
4.2. In hoger beroep heeft appellante de juistheid van de aangevallen uitspraak en het nieuwe besluit op bezwaar van 21 augustus 2008 bestreden. Kort samengevat is appellante de mening toegedaan dat het niet van belang is of er al dan niet een correctieaangifte is gedaan door de werkgever omdat appellante dan van de werkgever afhankelijk is voor een juiste vaststelling van haar dagloon. Appellante blijft van mening dat de nabetalingen die zien op de periode voor de eerste ziektedag en die betrekking hebben op het refertejaar zonder meer door het Uwv meegenomen dienen te worden bij de bepaling van het dagloon.
Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
5. De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
5.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geen inhoudelijk oordeel gegeven over het besluit van 10 januari 2007 maar, van oordeel zijnde dat het besluit onzorgvuldig was voor bereid en genomen, dit besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
5.2. Hetgeen dienaangaande door appellante in hoger beroep, zoals onder 4.2. is weergegeven, is aangevoerd richt zich evenwel niet tegen dit onzorgvuldigheidsoordeel en kan derhalve niet leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het besluit van 21 augustus 2008.
6. De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
6.1. Volgens vaste rechtspraak volgt uit de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat, indien naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, dit besluit door de Raad bij de beoordeling wordt betrokken indien dat besluit niet geheel aan het beroep tegemoetkomt. Dat is hier het geval, zodat het bij de rechtbank ingestelde beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 21 augustus 2008. Bij dit besluit heeft het Uwv geen aanleiding gezien de berekening van het totale jaarinkomen in de referteperiode en het daarop gebaseerde dagloon te herzien. Daaraan is ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit) de werknemer geacht wordt zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. In geval een werkgever, zoals bij appellante met een oproepcontract, pas achteraf in de volgende maand het loon betaalt, welke ziet op de gewerkte uren in de maand daaraan voorafgaande, heeft dit tot gevolg dat een loonbetaling buiten de referteperiode, betrekking hebbend op gewerkte uren in de referteperiode, niet wordt meegenomen bij de vaststelling van het dagloon.
6.2. Zoals uit artikel 13, eerste lid, van de WIA en artikel 2, eerste lid, van het Besluit blijkt is uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon, waarnaar een uitkering op grond van de WIA wordt berekend, het loon dat de verzekerde volgens opgave van zijn werkgever daadwerkelijk heeft genoten in de referteperiode. Nu het in dit geding betalingen betreft die zijn gedaan na 31 juli 2004 en niet is gebleken dat de werkgever over deze betalingen een correctieaangifte heeft gedaan op grond waarvan de betalingen geacht zouden kunnen worden betrekking te hebben op de referteperiode, wordt appellante derhalve ingevolge de hiervoor genoemde hoofdregel geacht dit loon buiten de referteperiode te hebben genoten.
De Raad merkt hierbij nog op dat bij een langdurig dienstverband de gevolgen daarvan beperkt blijven. Immers in dat geval valt de eerste loonbetalingsperiode, betrekking hebbend op gewerkte uren voorafgaand aan de referteperiode ook binnen de referteperiode. In het geval van appellante is het nadelige effect wel merkbaar, maar dat is gelegen in het feit dat zij niet het gehele jaar in deze functie heeft gewerkt.
6.3. Gelet op de overwegingen in 6.1. en 6.2. berust het besluit op een juiste grondslag en dient het beroep hiertegen ongegrond te worden verklaard.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 21 augustus 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en G.W.B. van Westen als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Pijper.
DW