Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3995

Datum uitspraak2009-07-02
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/32880
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanvraag regulier / mvv-vereiste / BMA-advies / vergewisplicht

Volgens paragraaf B8/4.2.2. van de Vc 2000, wordt de medisch adviseur slechts om een gedeeltelijk advies gevraagd, indien de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling onvoldoende vast is komen te staan. De medisch adviseur zal in deze gevallen geen advies worden gevraagd omtrent de vraag of medische behandeling mogelijk is in het herkomstland. De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk. Gelet op de omstandigheid dat eiseres heeft nagelaten nadere documenten of informatie te verstrekken omtrent haar gestelde identiteit/nationaliteit mocht verweerder zich beperken tot de vraag of eiseres in staat was om te reizen en kon een onderzoek naar eventuele behandelmogelijkheden in het herkomstland van eiseres achterwege worden gelaten. Blijkens het meest actuele advies van het Bureau Medische Advisering (hierna BMA) is eiseres in staat om te reizen onder de voorwaarden dat zij wordt begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige en dat zij beschikking heeft over de haar voorgeschreven medicijnen. Gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader als genoemd in paragraaf B8/4.2.2 van de Vc 2000 in samenhang gelezen met het advies van de BMA-arts kan eiseres niet worden gevolgd in haar stelling dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de vergewisplicht. De conclusie is dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 vrijgesteld behoeft te worden van het mvv-vereiste.



Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 08/32880 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2009 inzake [eiseres], geboren op [datum] 1981, nationaliteit gesteld Liberiaanse, verblijvende te Leerdam, eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen [kind 1] en, [kind 2], gemachtigde mr. R.P. van der Graaf, tegen de staatssecretaris van Justitie, te Den Haag, verweerder, gemachtigde mr. D.B. Deckers. Procesverloop Bij besluit van 30 juni 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiseres d.d. 23 maart 2006 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “het ondergaan van een medische behandeling” afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv). Voorts is eiseres bij voornoemd besluit medegedeeld dat zij, alsmede haar minderjarige kinderen niet in aanmerking komen voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Op 17 juli 2006 heeft eiseres tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 september 2008 heeft verweerder deze bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser op 10 september 2008 beroep ingesteld. Tevens heeft eiseres bij schrijven van diezelfde datum de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze procedure is geregistreerd onder nummer AWB 08/32882. Het beroep is behandeld ter zitting van 18 juni 2009, waar eiseres is verschenen bij R.J.J. Flantua, waarnemend voor zijn kantoorgenoot. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 9 september 2008 in rechte stand kan houden. 2. Het wettelijke kader is als volgt. 3. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. 4. Op grond van artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. 5. In artikel 17 van de Vw 2000 en in artikel 3.71, tweede lid van het Vb 2000 is een aantal categorieën vreemdelingen genoemd die zijn vrijgesteld van het vereiste bezit van een mvv. Daarnaast is in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 bepaald dat Onze Minister (Staatssecretaris) het eerste lid van dit artikel buiten toepassing kan laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 6. Niet gesteld of gebleken is dat eiseres behoort tot één van de categorieën vreemdelingen die ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, b en d tot en met f, van de Vw 2000, dan wel artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000 van het mvv- vereiste zijn vrijgesteld. 7. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een vreemdeling betreft voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. 8. Volgens paragraaf B1/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna Vc 2000) dient voor deze vrijstelling beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Voor de procedurele aspecten wordt in dit kader verwezen naar hoofdstuk B8/4.4. van de Vc 2000, op grond waarvan verweerder ter beantwoording van de vorenbedoelde vraag het BMA van de Immigratie- en Naturalisatiedienst kan verzoeken een medisch advies uit te brengen. 9. Volgens paragraaf B8/4.2.2. van de Vc 2000, wordt de medisch adviseur slechts om een gedeeltelijk advies gevraagd, indien de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling onvoldoende vast is komen te staan. De medisch adviseur zal in deze gevallen geen advies worden gevraagd omtrent de vraag of medische behandeling mogelijk is in het herkomstland. De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk. 10. Onbetwist is dat eiseres ten tijde van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “medische behandeling”, dan wel ten tijde van het primaire besluit of het besluit op bezwaar niet in het bezit was van een geldige mvv. 11. Partijen hebben zich – kort weergegeven – op de volgende standpunten gesteld. 12. Eiseres handhaaft haar standpunt dat zij uit Liberia komt en is ter staving van dit standpunt bereid mee te werken aan een onderzoek door de Dienst Terugkeer en Vertrek. Eiseres heeft een beroep gedaan op vrijstelling van het mvv-vereiste. Volgens eiseres is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en had verweerder onderzoek moeten doen naar haar land van herkomst. Gelet op haar suïcidale neigingen en het feit dat zij een chronische depressieve stoornis heeft, dient op voorhand vast te staan op welke wijze bij een al dan niet gedwongen uitzetting begeleiding zal kunnen plaatsvinden van de psychiatrisch verpleegkundige. Verder heeft eiseres gewezen op de omstandigheid dat haar twee kinderen hier in Nederland verblijven. Vanwege haar gezondheidssituatie kan zijn haar kinderen niet meenemen. Tevens beroept eiseres zich in dat kader op de hardheidsclausule zoals neergelegd in artikel 3.71, vierde lid van het Vb 2000. Ten slotte is ter zitting namens eiseres nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. In dat verband is gewezen op een zaak, aanhangig bij deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam. Verder is ter zitting gesteld dat verweerder de vergewisplicht niet is nagekomen; in dat verband is gewezen op het arrest Donorov en op twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling); van 4 september 2008, 200708871/1 en 8 september 2008, 200709174/1. Verweerder had zich ervan dienen te vergewissen dat ook ten tijde van het bestreden besluit aan de voorwaarden kon worden voldaan. Ter zitting is namens eiseres nog aangevoerd dat het achterlaten van haar kinderen strijd oplevert met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. 13. Verweerder meent dat geen vrijstelling van het mvv-vereiste aan eiseres dient te worden verleend op grond van artikel 17, eerste lid, onder c van de Vw 2000, noch op grond van artikel 3.71, vierde lid van het Vb 2000. In de eerder door eiseres gevoerde asielprocedure is in rechte komen vast te staan dat verweerder in redelijkheid de geloofwaardigheid van de door eiseres gestelde nationaliteit en identiteit in twijfel heeft mogen trekken. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat eiseres reeds eerder tevergeefs is gepresenteerd aan de autoriteiten van Liberia en Nigeria. Het is aan eiseres om documenten te overleggen waarmee de identiteit/nationaliteit van eiseres in voldoende mate kan worden vastgesteld. De ter zitting door de gemachtigde van eiseres naar voren gebrachte grieven acht verweerder te laat. Subsidiair meent verweerder dat het aangevoerde niet relevant is, dan wel niet tot een geslaagd beroep kan leiden. 14. De rechtbank overweegt als volgt. 15. De rechtbank ziet zich eerst gesteld voor de vraag of de namens eiseres ter zitting aangevoerde aanvullende gronden kunnen worden meegenomen in de beoordeling van dit beroep. Nu het beroep op het gelijkheidsbeginsel eerst ter zitting is gedaan is dit te laat, zodat deze grief buiten beschouwing zal worden gelaten. Met betrekking tot het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank dat, hoewel deze grond eerder aangevoerd had kunnen worden, zich geen rechtsregel ertegen verzet dat eerst ter zitting een beroep op dit artikel wordt gedaan. De rechtbank zal daarom deze grief betrekken bij de beoordeling. Het beroep op de vergewisplicht en, in het verlengde daarvan, het beroep op het Donorov-arrest, kan worden gezien als een nadere onderbouwing van het eerder ingenomen standpunt in beroep. Derhalve zal deze aanvulling worden betrokken bij de beoordeling van het beroep. Ten aanzien van de afwijzing aanvraag vergunning regulier met als beperking “medische behandeling”. 16. Eiseres meent dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende onderzoeksplicht door na te laten onderzoek te doen naar haar land van herkomst. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen en heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Breda heeft in haar uitspraak van 14 februari 2005 geoordeeld dat het niet geloofwaardig is dat eiseres de Liberiaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op de omstandigheid dat eiseres een vals Liberiaans identiteitsbewijs heeft overgelegd, zij geen indicatief bewijs van haar reis heeft kunnen overleggen, noch in staat is gebleken gedetailleerde verklaringen over haar reis af te leggen. Uit een door verweerder gehouden taalanalyse van 10 september 2003 is gebleken dat eiseres eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Liberia. De rechtbank stelt vast dat verder niet is gebleken dat eiseres ten tijde van de besluitvorming met betrekking tot haar onderhavige aanvraag heeft meegewerkt aan de vaststelling van haar identiteit, noch dat zij enige poging heeft ondernomen om in het bezit te komen van documenten die haar gestelde Liberiaanse nationaliteit ondersteunen. In dit verband acht de rechtbank nog van belang dat verweerder zonder resultaat eiseres eerder heeft gepresenteerd; eenmaal aan de autoriteiten van Liberia en eenmaal bij de autoriteiten van Nigeria. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de nationaliteit en identiteit van eiseres onvoldoende vaststaat en dat het op de weg van eiseres ligt om documenten te overleggen dan wel informatie te vertrekken waarmee haar identiteit en nationaliteit in voldoende mate kan worden vastgesteld. De grief van eiseres dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, treft derhalve geen doel. 17. Gelet op de omstandigheid dat eiseres heeft nagelaten nadere documenten of informatie te verstrekken omtrent haar gestelde identiteit/nationaliteit mocht verweerder zich beperken tot de vraag of eiseres in staat was om te reizen en kon een onderzoek naar eventuele behandelmogelijkheden in het herkomstland van eiseres achterwege worden gelaten. 18. Blijkens het meest actuele advies van het Bureau Medische Advisering (hierna BMA) is eiseres in staat om te reizen onder de voorwaarden dat zij wordt begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige en dat zij beschikking heeft over de haar voorgeschreven medicijnen. Gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader als genoemd in paragraaf B8/4.2.2 van de Vc 2000 in samenhang gelezen met het advies van de BMA-arts kan eiseres niet worden gevolgd in haar stelling dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de vergewisplicht. Het beroep van eiseres op de uitspraken van de Afdeling van 4 en 8 september 2008 en het arrest Donorov slaagt evenmin omdat deze toepassing missen. 19. De conclusie is dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 vrijgesteld behoeft te worden van het mvv-vereiste. 20. Eiseres stelt voorts dat de stabiele omgeving van haar kinderen teniet wordt gedaan als zij Nederland moet verlaten en haar zoon [kind 1] dient mee te nemen. Dit is in strijd met artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000. Verweerder heeft daaromtrent in het bestreden besluit geconcludeerd dat in de onderhavige procedure slechts ter beoordeling staat of de tijdelijke terugkeer van eiseres naar haar land van herkomst voor een mvv-procedure een onbillijkheid van overwegende aard met zich mee brengt en dat een dergelijke beoordeling ten aanzien van de kinderen van eiseres niet in deze procedure plaatsvindt, maar in de verblijfsrechtelijke procedures van de kinderen zelf. Gelet op de omstandigheden dat dochter [kind 2] verblijft in een pleeggezin en onder toezicht is gesteld van bureau Jeugdzorg en zoon [kind 1] op vrijwillige basis in een internaat is geplaatst, heeft verweerder geen aanleiding gezien eiseres op grond van artikel 3.71, vierde lid van het Vb 2000 vrij te stellen van het mvv-vereiste. 21. De rechtbank stelt voorop dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat zij zich terughoudend dient op te stellen bij de toetsing aan artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000, waarbij zij aantekent dat de reikwijdte van dit artikellid uiterst beperkt is. Een beroep op de in dit artikellid genoemde onbillijkheid wordt in beginsel slechts in zeer uitzonderlijke en individuele gevallen gehonoreerd. De rechtbank is - gegeven de motivering van verweerder- van oordeel dat het standpunt van verweerder de marginale toets kan doorstaan, zodat verweerder op deze grond geen vrijstelling van het mvv-vereiste had hoeven verlenen. 22. Tenslotte heeft eiseres een beroep gedaan op artikel 8 EVRM. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Het tweede lid bepaalt dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. 23. Eiseres heeft geen aanvraag verblijfsvergunning regulier voor beperkte tijd ingediend met als beperking het uitoefenen van familie- en gezinsleven, maar met de beperking het ondergaan van een medische behandeling. De weigering haar voornoemde verblijfsvergunning te verlenen strekt er niet toe haar een verblijfstitel te onthouden die haar tot het uitoefenen van het familie- en gezinsleven hier te lande in staat stelde. Nu eiseres geen verlening heeft gevraagd in verband met verblijf bij één of meer als gezinslid aan te merken personen, levert de afwijzing ingevolge de uitspraken van de Afdeling van 24 maart 2006, zaaknummer 200507663/1, 30 oktober 2006, zaaknummer 200606180/1 en 23 januari 2007, zaaknummer 200605835/1 reeds daarom geen strijd met die verdragsbepaling op. Aan een belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM komt de rechtbank dan ook niet meer toe. Het beroep van eiseres op artikel 8 EVRM slaagt niet. Ten aanzien van de weigering voor opvang op grond van artikel 64 van de Vw 2000. 24. Het beroep van eiseres op artikel 64 VW 2000 heeft zowel betrekking op haarzelf als op haar minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2]. Ingevolge dat artikel blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. 25. Ingevolge Hoofdstuk 8/10, Vreemdelingencirculaire blijft de uitzetting op grond van artikel 64, Vw 2000, achterwege indien: “- de medisch adviseur aangeeft dat het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of - dat de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en - de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en - de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting één jaar of korter zal duren.” 26. De rechtbank stelt vast dat verweerders standpunt dat bij dochter [kind 2] geen sprake is van medische problematiek door eiseres niet wordt betwist. Voorts kan uit de meest actuele adviezen van het BMA ten aanzien van eiseres en ten aanzien van zoon [kind 1] worden geconcludeerd dat beiden in staat zijn om te reizen. Ook in dit verband is vanwege ontbrekende informatie niet onderzocht of behandeling mogelijk is in het herkomstland van eiseres en haar zoon. Aan het reizen zijn zowel voor eiseres als voor haar zoon [kind 1] bepaalde voorwaarden gesteld. Verweerder ziet geen aanleiding te concluderen dat niet aan deze reisvoorwaarden kan worden voldaan. 27. De eerder in deze uitspraak getrokken conclusie dat het op de weg van eiseres ligt om haar nationaliteit en identiteit aannemelijk te maken gelden evenzeer met betrekking tot de onderhavige aanvraag en die van haar zoon (en dochter). Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht geconcludeerd dat eiseres en haar minderjarige kinderen niet in aanmerking komen voor toepassing van artikel 64 Vw 2000. 28. Het beroep van eiseres dient ongegrond te worden verklaard. 29. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding. 30. Mitsdien wordt beslist als volgt. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. Kosman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2009.