
Jurisprudentie
BJ3989
Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5257 WAO + 07/2436 WAO + 09/2524 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5257 WAO + 07/2436 WAO + 09/2524 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Hoger beroep UWV: ten onrechte niet alle door het CBBS gegenereerde signaleringen toegelicht. De Raad is van oordeel dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt. Hoger beroep betrokkene: betrokkene heeft zijn argumenten niet onderbouwd met objectieve medische informatie. Voldoende medische grondslag besluit. De Raad is van oordeel dat de aan betrokkene voorgehouden functies in medisch opzicht voor hem geschikt zijn te achten. Geen benoeming medisch deskundige. De Raad stelt vast dat betrokkene geen arbeidskundige gronden heeft aangevoerd tegen de grondslag van het besluit. Nieuw besluit.
Uitspraak
06/5257 WAO
07/2436 WAO
09/2524 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 augustus 2006, 05/3956 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 22 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een stuk ingezonden, waarop betrokkene schriftelijk heeft gereageerd.
Het Uwv heeft een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 25 april 2007, ingezonden, waarop betrokkene heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2009. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers. Betrokkene is verschenen met bijstand van mr. A.A.J. Immink, advocaat.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitvoeriger weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2. Bij besluit van 9 juni 2005 is betrokkenes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke uitkering laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, na een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek, herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% met ingang van 8 augustus 2005. Het tegen dit besluit gerichte bezwaar is bij besluit van 11 november 2005 (bestreden besluit) door het Uwv ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een onderzoek van een bezwaarverzekeringsarts ten grondslag.
3. De rechtbank heeft het bestreden besluit, onder gegrondverklaring van het beroep daartegen, vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit neemt met inachtneming van haar uitspraak. Voorts heeft zij een beslissing gegeven over het griffierecht.
3.1. De rechtbank is betrokkene niet gevolgd in zijn stelling dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft voor het verrichten van arbeid, nu betrokkene volgens de rechtbank niet voldoet aan de criteria daarvoor. Voorts heeft de rechtbank ook overigens de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Zij heeft overwogen dat de medische beperkingen van betrokkene voor het verrichten van arbeid zijn vastgesteld op basis van een medisch onderzoek bestaande uit een anamnese van betrokkene, dossierstudie, lichamelijk onderzoek en onderzoek van de psyche. De desbetreffende voor het Uvw werkzame arts heeft in zijn onderzoek informatie van de zogenoemde behandelend sector betrokken. Op basis van de aldus verkregen informatie heeft die arts geconstateerd dat betrokkene op micro- en mesoniveau gemiddeld en redelijk functioneert. Hieruit heeft de arts geconcludeerd dat er geen sprake meer is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Er is volgens deze arts gelet op de behandeling, het beperkte vermogen tot herstel, de belaste voorgeschiedenis, het behandelingsverleden en de eigen bevindingen wel sprake van een ernstige psychische stoornis waardoor betrokkene veel beperkingen heeft. De beperkingen van betrokkene voor het verrichten van arbeid zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 april 2005. Betrokkene wordt blijkens deze FML aangewezen geacht op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, alsmede op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist en waarin, in verband met de medicatie, geen sprake is van een verhoogd persoonlijk risico. Tevens is vermeld dat betrokkene een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact kan hanteren, dat hij wel met anderen kan werken maar in een eigen tevoren afgebakende deeltaak, en dat hij is aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Verder is betrokkene in verband met zijn rug- en heupklachten beperkt geacht voor zware fysieke activiteiten. Een urenbeperking acht de bedoelde arts niet geïndiceerd. De rechtbank ziet in de voorhanden gegevens geen aanknopingspunten deze door die arts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden beperkingen voor onjuist te houden. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts kennis heeft genomen van het dossier, van de bezwaren van betrokkene, van het verhandelde tijdens de hoorzitting en van de brief van betrokkenes toenmalige gemachtigde. Wat betreft de psychische beperkingen heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 4 november 2005 vermeld dat betrokkene anders dan bij een eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is vastgesteld wel enige activiteiten ontplooit. Tevens is in dat rapport vermeld dat met het gebruik van medicatie rekening is gehouden door beperkingen aan te nemen ten aanzien van werkzaamheden met verhoogd persoonlijk risico. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de in de FML weergegeven beperkingen logisch en inzichtelijk voortvloeien uit de verkregen onderzoeksgegevens.
3.2. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat de door het Claimbeoordelings- en Borgings Systeem (CBBS) bij bepaalde belastingen gegenereerde signaleringen in de aan betrokkene bij wijze van arbeidsmogelijkheden geduide functies van de zijde van het Uwv niet alle waren toegelicht.
4. Het Uwv is in hoger beroep gekomen aanvankelijk omdat het het niet eens was met de grond waarop de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond heeft verklaard. Naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 12 november 2006, onder meer LJN AY9971, heeft het Uwv in een arbeidskundig rapport van 22 januari 2007, de door het CBBS gegenereerde en door de rechtbank bedoelde signaleringen toegelicht. Voorts heeft het Uwv bij besluit van 25 april 2007 beslist dat betrokkenes WAO-uitkering wordt herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% met ingang van 8 augustus 2005. Dit, naar aanleiding van een herberekening van betrokkenes maatmaninkomen.
5. Betrokkenes gronden tegen de aangevallen uitspraak zijn medisch van aard en zijn in de kern gelijk aan de gronden die hij in eerste aanleg heeft aangevoerd.
6. Het oordeel van de Raad.
6.1. Het hoger beroep van het Uwv.
6.1.1. De Raad stelt in de eerste plaats vast dat het Uwv, getuige het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 22 januari 2007, thans het oordeel van de rechtbank onderschrijft, dat blijkens het bestreden besluit ten onrechte niet alle door het CBBS gegenereerde signaleringen zijn toegelicht. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd op de door haar vermelde arbeidskundige grond.
6.1.2. Blijkens het besluit van 25 april 2007 is het Uwv voorts van oordeel dat het bestreden besluit ook op een andere arbeidskundige grond niet houdbaar is.
6.1.3. De Raad is derhalve van oordeel dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt.
6.2. Het hoger beroep van betrokkene.
6.2.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank zoals weergegeven in 3.1. In hoger beroep heeft betrokkene zijn argumenten niet onderbouwd met objectieve medische informatie, die niet is meegewogen door de desbetreffende arts en bezwaarverzekeringsarts. De Raad heeft ook overigens geen aanleiding gevonden voor twijfel aan de deugdelijkheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
6.2.2. De rechtbank is niet toegekomen aan een beoordeling van de medische geschiktheid van de aan betrokkene voorgehouden functies. De Raad zal dat doen en overweegt in de eerste plaats dat blijkens het vermelde arbeidskundige rapport van 22 januari 2007 alle door het CBBS gegenereerde signaleringen zijn toegelicht. Die toelichting voldoet aan de daaromtrent in de vaste jurisprudentie van de Raad geformuleerde criteria van inzichtelijkheid en toetsbaarheid. Voorts heeft de Raad geen aanleiding om die toelichting inhoudelijk voor onjuist te houden. Op grond daarvan is de Raad van oordeel dat de aan betrokkene voorgehouden functies in medisch opzicht voor hem geschikt zijn te achten. In zoverre heeft het hoger beroep van betrokkene evenmin het door hem gewenste resultaat.
6.2.3. Gezien hetgeen is overwogen in 6.2.1 en 6.2.2 is er geen grond het verzoek van betrokkene in te willigen tot het benoemen van een medisch deskundige.
6.3. Het besluit van 25 april 2007 komt niet tegemoet aan de bezwaren van betrokkene, zodat het ingevolge artikel 6:19, in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht door de Raad zal worden meegenomen in zijn oordeelsvorming. Dienaangaande stelt de Raad vast dat betrokkene geen arbeidskundige gronden heeft aangevoerd tegen de grondslag van dat besluit. De Raad zal dan ook het beroep van betrokkene dat geacht wordt mede te zijn gericht tegen dit besluit, ongegrond verklaren.
7. Er is aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Die kosten worden bepaald op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij is bepaald dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank;
Bepaalt dat van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 422,-- wordt geheven;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 25 april 2007 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,--.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.A. van Amerongen.
EV