
Jurisprudentie
BJ3985
Datum uitspraak2009-07-24
Datum gepubliceerd2009-07-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers24-003091-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers24-003091-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
De verbalisant heeft de snelheidsovertreding geconstateerd door de auto van verdachte te volgen met een dienstvoertuig met geijkte boordsnelheidsmeter. Tijdens die meting is het voertuig van verdachte uitgelopen op het dienstvoertuig. De tussenafstand tussen beide voertuigen is niet (nagenoeg) gelijk gebleven. De verbalisant had dat niet vermeld in zijn proces-verbaal, maar heeft dat ter zitting van de kantonrechter verklaard.
Is de meting dan verricht in strijd met de Aanwijzing snelheidsovertredingen en snelheidsbegrenzers en is er sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, onder b, Sv dat tot bewijsuitsluiting en vrijspraak leidt?
Om de betrouwbaarheid van het meetresultaat te kunnen controleren, dient volgens paragraaf 4.4. van de Aanwijzing het proces-verbaal de tussenafstand met de vaststelling dat de onderlinge afstand tijdens het meten van de snelheid gelijk dan wel nagenoeg gelijk bleef, te vermelden. Deze Aanwijzing dient echter niet zo strikt te worden uitgelegd, dat in alle gevallen waarin blijkt dat tijdens een dergelijke snelheidsmeting het gevolgde voertuig uitloopt op het dienstvoertuig, er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Dat standpunt is in zijn algemeenheid onjuist is en wordt door het hof verworpen. Van bijzondere omstandigheden die tot het oordeel zouden moeten leiden dat in dit geval niet aan de kennelijke strekking van de Aanwijzing is voldaan, is niet gebleken. Volgt bewezenverklaring en strafoplegging.
Uitspraak
Gerechtshof te Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Parketnummer: 24-003091-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-550239-08
Arrest van 24 juli 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, enkelvoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, zitting houdende te Zwolle, van
10 december 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, zitting houdende te Zwolle, heeft de verdachte bij het vonnis wegens een overtreding veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderdzesenzeventig euro, subsidiair elf dagen hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, Wegenverkeerswet 1994.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 10 juli 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 14 mei 2008 en 10 december 2008.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter zal vernietigen, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en de verdachte zal veroordelen tot een geldboete van vijfhonderdzesenzeventig euro, bij niet betaling en geen verhaal te vervangen door elf dagen hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs al ingevorderd en ingehouden is geweest.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 08 maart 2008 in de gemeente [gemeente] buiten de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat 1], niet zijnde een autoweg of autosnelweg, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 132 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De meting heeft plaatsgevonden met een geijkte boordsnelheidsmeter in een dienstvoertuig. Uit de paragrafen 2.1.1 en 4.4 van de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers (hierna: de Aanwijzing) volgt dat de onderlinge afstand tussen het politievoertuig en het voertuig van verdachte tijdens die meting gelijk dan wel nagenoeg gelijk dient te blijven. Ter zitting van 10 december 2008 zijn de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen gehoord. Verbalisant [verbalisant 1] heeft toen verklaard dat de tussenafstand niet (nagenoeg) gelijk is gebleven. Het 'format' voor het proces-verbaal schreef vermelding van (nagenoeg) gelijkblijvende tussenafstand voor, maar het voertuig waarin verdachte
reed, liep op hem uit. De meting heeft dus niet overeenkomstig de Aanwijzing plaatsgevonden. Er is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid onder b, Sv. De meting kan niet worden overgedaan, zodat het proces-verbaal in zoverre moet worden uitgesloten van het bewijs. Voorts is het enkele feit dat verdachte en de beide verbalisanten verklaren dat verdachte te hard gereden heeft, niet voldoende om het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van [verbalisant 1] op twee onderdelen afwijkt van de verklaring van [verbalisant 2] en verdachte. Dit betreft het punt waar verdachte de dienstauto heeft ingehaald (in de bocht direct na de afslag van de [straat 2] ([verbalisant 1]) of op het rechte stuk van de [straat 3] richting [plaats] ([verbalisant 2] en verdachte) en of de dienstauto daarna meteen achter verdachte is gaan rijden ([verbalisant 1]) of dat er enige tijd tussen zat ([verbalisant 2] en verdachte). Dat is relevant, aangezien daardoor geen goede meting heeft kunnen plaatsvinden. De dienstauto moet harder hebben gereden dan verdachte om verdachte in te kunnen halen.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Gelet op het feit dat de snelheidsovertreding met behulp van een boordsnelheidsmeter van een dienstvoertuig van de politie niet op directe wijze kan worden vastgesteld, maar wordt afgeleid van de met het dienstvoertuig gereden snelheid, is het voor de betrouwbaarheid van het meetresultaat onder andere van belang dat de tussenafstand tussen beide voertuigen over de meetafstand gelijk of nagenoeg gelijk blijft. Om dat te kunnen controleren dient volgens paragraaf 4.4. van de Aanwijzing het proces-verbaal de tussenafstand met de vaststelling dat de onderlinge afstand tijdens het meten van de snelheid gelijk dan wel nagenoeg gelijk bleef, te vermelden. Deze Aanwijzing dient echter niet zo strikt te worden uitgelegd, dat in alle gevallen waarin blijkt dat tijdens een dergelijke snelheidsmeting het gevolgde voertuig uitloopt op het dienstvoertuig, er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Dat standpunt is in zijn algemeenheid onjuist is en wordt door het hof verworpen. Van bijzondere omstandigheden die tot het oordeel zouden moeten leiden dat in dit geval niet aan de kennelijke strekking van de Aanwijzing is voldaan, is niet gebleken. Daarvoor is het volgende van belang.
Het ongetekende proces-verbaal, nummer 08.03.2008.1643.001131 van 14 maart 2008, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent bij de afdeling district noord algemeen van de Regiopolitie IJsselland, houdt - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verbalisant in:
dat hij op 8 maart 2008 omstreeks 16.43 uur op de [straat 1] te [plaats], van het voertuig met het kenteken [kenteken] de werkelijke snelheid heeft vastgesteld met behulp van de geijkte boordsnelheidsmeter van het dienstvoertuig, door de bestuurder van die auto met een gelijkblijvende of vrijwel gelijkblijvende tussenafstand te volgen;
dat de meetafstand 600 meter bedroeg en de tussenafstand 100 meter;
dat de van de boordsnelheidsmeter afgelezen snelheid 145 km/uur bedroeg;
dat de snelheid volgens de ijktabel bij het dienstvoertuig 137 km/uur bedroeg;
dat de werkelijke (gecorrigeerde) snelheid 132 km/uur bedroeg en de toegestane snelheid 80 km/uur.
Aan het proces-verbaal is de Kennisgeving van bekeuring gehecht, die door verbalisant [verbalisant 1] is ondertekend. Op de Kennisgeving wordt verwezen naar de achterzijde van het formulier, waar de waarneming van de verbalisant is vermeld. Deze waarneming komt overeen met hetgeen in het niet-getekende proces-verbaal is gerelateerd, behoudens de passage over de (vrijwel) gelijkblijvende tussenafstand, die op de Kennisgeving van bekeuring ontbreekt.
Het verkort proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 10 december 2008 houdt als getuigenverklaring van [verbalisant 1] in:
"Wij sloegen linksaf, de [straat 1] op. (..) In een flauwe bocht naar links ben ik door een witte auto ingehaald, terwijl voor mij nog twee andere auto's reden. De witte auto - van verdachte - haalde ons in en daarna ook de beide andere voor ons rijdende auto's en daarna heb ik ook deze beide auto's ingehaald en ik heb netjes achter de auto van verdachte aangesloten. Daarbij hebben wij op de boordsnelheidsmeter de snelheid afgelezen en daar een correctie op toegepast. Ik ben steeds op dezelfde afstand achter verdachte blijven rijden en de meting gaf toen een snelheid aan van 145 km/u. (..) Het was in het begin niet direct mogelijk om een meting te doen omdat de snelheid nog steeds opliep. Toen ik op de teller op 145 km/u reed, wilde ik een meting hebben. Bij deze eigen snelheid van 145 km/u liep de auto van verdachte nog steeds op ons uit."
Uit deze bewijsmiddelen in onderling verband beschouwd leidt het hof af dat gedurende de snelheidsmeting over een afstand van 600 meter de tussenafstand tussen het dienstvoertuig en de auto van verdachte steeds ongeveer 100 meter is geweest en dat verdachte bij de aldus gemeten snelheid op het dienstvoertuig uitliep. Dat de verbalisant in dit geval niet als opmerking in zijn proces-verbaal heeft vermeld dat verdachte bij die meting nog steeds op hem uitliep, doet niet af aan de betrouwbaarheid van het aldus verkregen meetresultaat.
Het hof verwerpt eveneens het verweer dat geen goede meting heeft kunnen plaatsvinden. Anders dan de raadsman stelt, heeft [verbalisant 2] (die slechts getuige was en niet verbalisant) blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting van de kantonrechter slechts verklaard - zakelijk weergegeven - dat het dienstvoertuig direct aan het begin van de [straat 1] werd ingehaald door verdachte, dat hij niet meer weet hoever dat na de bocht was en dat hij zich niet kan herinneren of zij verdachte direct hebben kunnen inhalen nadat hij het dienstvoertuig had ingehaald.
Uit de getuigenverklaring die [verbalisant 1] ter zitting van de kantonrechter heeft afgelegd, zoals hiervoor weergegeven, leidt het hof af dat hij de snelheidsmeting is gestart op enig moment nadat ook het dienstvoertuig de inhaalmanoeuvre had uitgevoerd, dus op het rechte stuk van de [straat 1]. Bij zijn brief van 9 maart 2008 heeft verdachte een print gevoegd met daarop een stuk plattegrond waarop de [straat 1] en omgeving te zien zijn. Daaruit kan worden afgeleid dat de lengte van het rechte stuk van de [straat 1], dus gemeten vanaf het einde van de flauwe bocht in die weg tot aan de bebouwde kom van [plaats] ongeveer 2500 meter bedraagt. Het hof ziet niet in waarom binnen die afstand niet een correcte snelheidsmeting zou hebben kunnen plaatsvinden over een afstand van 600 meter. Dat de verbalisant zijn collega harder hebben moeten rijden om verdachte staande te kunnen houden en verdachte daarbij naderden met een groot snelheidsverschil, doet niet af aan de verklaring van [verbalisant 1] omtrent de door hem verrichte snelheidsmeting.
Verdachte heeft in zijn brief van 9 maart 2008 erkend dat de pieksnelheid tijdens zijn inhaalmanoeuvre 130 km/uur op de teller is geweest. In samenhang met eerder genoemde verklaringen van [verbalisant 1] is het hof van oordeel dat de aan verdachte verweten snelheidsovertreding aldus wettig en overtuigend bewezen moet worden
geacht. Hieraan kan niet afdoen wat door of namens verdachte meer of anders naar voren is gebracht.
De beide betrokkene politieambtenaren hebben ter zitting van de kantonrechter in tegenstelling tot wat in het bovengenoemde proces-verbaal is vermeld, gesproken over een tussenafstand van 600 meter. Het hof beschouwt dit als een vergissing waaraan het geen betekenis hecht.
Bewijsmiddelen
Het hof heeft met betrekking tot het bewijs van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
1.
Een schriftelijk bescheid, te weten een niet ondertekend proces-verbaal, nummer 08.03.2008.1643.001131 van 14 maart 2008, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent bij de afdeling district noord algemeen van de Regiopolitie IJsselland, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verbalisant:
dat hij op 8 maart 2008 omstreeks 16.43 uur te [plaats], Gemeente [gemeente], op de [straat 1], zijnde een voor het verkeer openstaande weg buiten de bebouwde kom, niet zijnde een autoweg of autosnelweg, van het voertuig met het kenteken
[kenteken] de werkelijke snelheid heeft vastgesteld met behulp van de geijkte boordsnelheidsmeter van het dienstvoertuig, door de bestuurder van die auto met een gelijkblijvende of vrijwel gelijkblijvende tussenafstand te volgen;
dat de meetafstand 600 meter bedroeg en de tussenafstand 100 meter;
dat de van de boordsnelheidsmeter afgelezen snelheid 145 km/uur bedroeg;
dat de snelheid volgens de ijktabel bij het dienstvoertuig 137 km/uur bedroeg;
dat de werkelijke (gecorrigeerde) snelheid 132 km/uur bedroeg;
dat de toegestane snelheid 80 km/uur bedroeg.
2.
Een schriftelijk bescheid, te weten de kennisgeving van bekeuring, op ambtsbelofte ingevuld door [verbalisant 1] voornoemd op 8 maart 2008 en door hem ondertekend, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verbalisant:
dat hij op 8 maart 2008 omstreeks 16.43 uur op de [straat 1] te [plaats], Gemeente [gemeente], de snelheid heeft gemeten van de personenauto met het kenteken [kenteken];
door voormeld voertuig te volgen met een dienstvoertuig waarvan de snelheidsmeter op 6 december 2007 was gekeurd;
dat de meetafstand 600 meter bedroeg en de tussenafstand 100 meter;
dat de van de boordsnelheidsmeter afgelezen snelheid 145 km/uur bedroeg;
dat geconstateerde snelheid 137 km/uur bedroeg;
dat de gecorrigeerde snelheid 132 km/uur bedroeg;
dat voormelde weg een 80 km/uur-weg is en de toegestane maximum snelheid
80 km/uur bedroeg;
dat de bestuurder van voormelde auto bij staandehouding daarnaar gevraagd opgaf te zijn [verdachte], geboren op [1975] te [geboorteplaats], en als zijn adres opgaf [adres], [woonplaats] en dat hij, verbalisant, de personalia van deze verdachte aan de hand van het rijbewijs van deze persoon heeft gecontroleerd.
3.
Een schriftelijk bescheid, te weten de brief van verdachte van 9 maart 2008, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
"Tijdens de inhaalmanoeuvre is mijn pieksnelheid 130 km/u geweest (op de teller)."
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat verdachte op 8 maart 2008 in de gemeente [gemeente] buiten de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat 1], niet zijnde een autoweg of autosnelweg, de aldaar toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
overtreding van artikel 21, aanhef en onder a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Op het formulier Opgave van bezwaren is ingevuld dat verdachte bezwaar heeft tegen de door de kantonrechter opgelegde rijontzegging. De raadsman noch verdachte hebben dit nader toegelicht. Het hof zal doen wat gezien de ernst van de overtreding op het punt van de rijontzegging gebruikelijk is.
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan. Het hof heeft zich bij het bepalen van de straf mede laten leiden door de in dezen voor het openbaar ministerie geldende "Richtlijn voor strafvordering, tarieven en feitomschrijvingen voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften".
Het onderhavige feit betreft blijkens het uittreksel justitiƫle documentatie d.d. 14 mei 2009 een tweede overtreding in de zin van de Recidiveregeling snelheidsovertredingen (weg). Het hof acht hof geen reden aanwezig om van de door de advocaat-generaal gevorderde straf af te wijken en zal daarom na te melden straf opleggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 21 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van vijfhonderdzesenzeventig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van elf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van vier maanden;
beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van de ontzegging geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.L.C. Hermans, in tegenwoordigheid van mr. G.H. van der Heide als griffier.