
Jurisprudentie
BJ3937
Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 09/415
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 09/415
Statusgepubliceerd
Indicatie
Samenvatting AWB 09/415
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert heeft aan belanghebbende een gebruiksvrijstelling verleend om een Boerenbond en een woonwinkel te vestigen in het pand waar eerder een groothandel voor foodprofessionals was gevestigd. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het onderhavige perceel de bestemming “bebouwingsklasse B-B” en is het niet toegestaan om in het onderhavige pand perifere detailhandel te vestigen. Het bestemmingsplan voorziet in een mogelijkheid tot binnenplanse vrijstelling voor het gebruik van in deze bestemming voorkomende gebouwen voor detailhandel in goederen waarvan de verkoop in woonwijken en winkelcentra ongewenst is.
Namens belanghebbende is naar voren gebracht dat, om gebruik te kunnen maken van de verleende gebruiksvrijstelling, bouwvergunningplichtige activiteiten moeten plaatsvinden. Het is immers noodzakelijk om een tweede (nieuwe) ingang in het pand aan te brengen. Zonder deze aparte ingang is het niet mogelijk om beide winkels in één pand te vestigen.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de bouwvergunningplichtige noodzakelijk zijn om gebruik te kunnen maken van de vrijstelling, het beroep van eiseres, gelet op artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet, niet-ontvankelijk is. Proceskosten eiseres toegewezen.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 415
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam], eiseres,
gemachtigde [naam]
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert, verweerder.
1.Procesverloop
1.1.Op 3 februari 2009 heeft verweerder aan [naam bedrijf 1] (hierna: belanghebbende) vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend.
1.2.Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
1.3.Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is belanghebbende in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
1.4.De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan partijen gezonden.
1.5.Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank van 8 juli 2009 waar eiseres – met bericht van verhindering – niet is verschenen en zich heeft doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde [naam]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [naam] en belanghebbende door [naam]
2.Overwegingen
2.1.Op 23 april 2008 heeft belanghebbende verweerder verzocht om vrijstelling te verlenen voor de vestiging van regionale perifere detailhandel in de vorm van een land- en tuinbouwcentrum en een winkel voor woninginrichting. Belanghebbende heeft deze vrijstelling gevraagd voor het perceel plaatselijk bekend als [adres] te Weert, kadastraal bekend gemeente Weert sectie AB nummer 712.
2.2.In het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Roermondseweg Zuid-Oost I” heeft het betreffende perceel de bestemming “bebouwingsklasse B-B”. Op gronden met deze bestemming is perifere detailhandel niet toegestaan. Het bestemmingsplan voorziet in artikel 11, lid 3, juncto artikel 4, lid 5, van de bepalingen in een mogelijkheid tot binnenplanse vrijstelling voor het gebruik van in deze bestemming voorkomende gebouwen voor detailhandel in goederen waarvan de verkoop in woonwijken en winkelcentra ongewenst is.
2.3.Verweerder heeft bij het bestreden besluit van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en blijkens de tekst onder het kopje “besluit” als volgt besloten:
“Burgemeester en wethouders verlenen aan [naam bedrijf 1] op grond van artikel 11 lid 3 van het bestemmingsplan ‘Roermondseweg Zuid-Oost I’ vrijstelling van het bepaalde in artikel 11 lid 1 van dat plan, voor het gebruik van het pand [adres], kadastraal bekend gemeente Weert sectie AB nummer 712, ten behoeve van een [naam bedrijf 2] (ca. 1.500m²) en meubelzaak/woninginrichting [naam bedrijf 3] (ca. 1.500m²), onder de voorwaarde dat het perceel wordt ingericht conform de overgelegde situatietekening d.d. 18.06.08, gewijzigd 19.06.08.”
2.4.Door belanghebbende is op 23 maart 2009 een reguliere bouwvergunning aangevraagd voor het gedeeltelijk veranderen van de indeling van het gebouw. Uit de onderdeel van het dossier uitmakende situatietekeningen volgt dat een aantal werkzaamheden gaat plaatsvinden, waaronder het uitvlakken van de vloer, het verwijderen van de koelcel, het aanbrengen van beplating aan de onderzijde van de dakplaat en het aanbrengen van een nieuwe entreepui. Op deze bouwaanvraag is nog niet beslist.
2.5.1.Eiseres heeft in de eerste plaats betoogd dat niet de WRO, maar de op 1 juli 2008 in werking getreden (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing is, zodat het besluit niet op grond van artikel 15 van de WRO had kunnen worden genomen. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat de aanvraag van 23 april 2008 op 17 juli 2008 door verweerder is afgewezen, zodat het niet anders kan dan dat de aan het onderhavige besluit ten grondslag liggende aanvraag dateert van ná 1 juli 2008.
2.5.2.Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief van 17 juli 2008 niet kan worden aangemerkt als een besluit tot weigering van de gevraagde vrijstelling. In deze brief worden slechts aanvullende gegevens gevraagd om op een later moment een zorgvuldig besluit te kunnen nemen. Belanghebbende sluit zich aan bij het standpunt van verweerder.
2.5.3.De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiseres niet slaagt en overweegt daartoe als volgt. In de brief van 17 juli 2008 is aangegeven dat nog geen besluit kan worden genomen op de ingediende aanvraag. Hiermee heeft verweerder de behandeling van de aanvraag aangehouden en deze brief kan dan ook niet worden gezien als een definitieve weigering om de vrijstelling te verlenen. Dit maakt dat aan het onderhavige besluit de aanvraag van 23 april 2008 ten grondslag ligt, zodat gelet op de overgangsrechtelijke bepalingen de WRO als toepasselijk recht heeft te gelden.
2.6.De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden, zoals weergegeven in de overwegingen 2.3 en 2.4 aanleiding om allereerst te bezien of eiseres in haar beroep kan worden ontvangen.
2.6.1Hierbij is artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet, zoals die gold in relatie tot artikel 15 van de WRO, van belang. In dit artikel is neergelegd dat de verlening van vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb wordt geacht deel uit te maken van de beschikking, waarop zij betrekking heeft. Dit betekent dat, indien een bouwvergunning is vereist om van de vrijstelling gebruik te kunnen maken, tegen de beslissing op het vrijstellingsverzoek kan worden opgekomen in het kader van een beslissing op een voor dat project ingediende bouwvraag. Uit artikel 49, vijfde lid, van de Ww moet worden afgeleid dat de wetgever een concentratie van rechtsbescherming voor ogen heeft gehad om onnodige procedures te voorkomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit in meerdere uitspraken overwogen, zie onder meer de uitspraak van 19 november 2008, LJN: BG4701.
2.6.2Daarnaast acht de rechtbank in dit kader nog van belang de vraag of de vrijstelling een deelbaar besluit is. In het bestreden besluit is vrijstelling verleend voor zowel de vestiging van de [naam bedrijf 2] als voor de vestiging van [naam bedrijf 3]. Eiseres komt uitsluitend op tegen de vestiging van een [naam bedrijf 2] op het betreffende perceel en heeft geen gronden aangevoerd tegen de vestiging van [naam bedrijf 3]. Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde ter zitting het standpunt ingenomen dat het niet mogelijk is om de vrijstelling te splitsen. De aanvraag van belanghebbende heeft immers betrekking op het gehele perceel en daarbij is met name het parkeren en de bevoorrading niet goed van elkaar te scheiden. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder en concludeert dan ook tot ondeelbaarheid van het bestreden besluit,
2.6.3.Om te beoordelen of het beroep ontvankelijk is, dient – gelet op hetgeen hiervoor in 2.5.1 is overwogen – de vraag te worden beantwoord of er, voordat de verleende vrijstelling kan worden gebruikt door de [naam bedrijf 2] én de [naam bedrijf 3], er bouwvergunning-plichtige werkzaamheden in het pand moeten plaatsvinden.
2.6.4.Voor wat betreft de voorwaarde die door verweerder is opgenomen in het “dictum” van het besluit, inhoudende dat het perceel dient te worden ingericht conform de overgelegde situatietekening,heeft verweerders gemachtigde ter zitting desgevraagd toegelicht, dat met deze voorwaarde uitsluitend is beoogd te garanderen dat er voldoende parkeerplaatsen zouden zijn en dat de toegangswegen op de aangegeven plek zouden worden aangelegd. In het voortraject was hierover enige discussie, waarop verweerder heeft besloten de voorwaarde aan de vrijstelling te verbinden. Dit oogmerk blijkt ook uit de bewoordingen van de voorwaarde, waar de term “perceel” is gebruikt en niet “pand”.
2.6.5.Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee, mede gelet op de ter zitting door verweerder geciteerde correspondentie over dit onderwerp tussen verweerder en de belanghebbende, voldoende vast dat de voorwaarde betrekking heeft op de perceelsinrichting en derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 49, lid 5, van de Woningwet niet aan de ontvankelijkheid in de weg staat.
2.6.6.Terzake de vraag of, teneinde gebruik te kunnen maken van de vrijstelling om ter plaatse de [naam bedrijf 2] en de [naam bedrijf 3] te vestigen, bouwvergunningplichtige activiteiten moeten plaatsvinden, heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat het noodzakelijk is om een tweede (nieuwe) ingang in het pand aan te brengen, alvorens de beide bedrijven in het pand te kunnen vestigen. Zonder een aparte ingang is het, aldus de gemachtigde van belanghebbende, niet mogelijk om de [naam bedrijf 2] en de [naam bedrijf 3] te vestigen in het onderhavige pand. Daarnaast is het nodig om het gebouw in tweeën te delen door het plaatsen van een scheidingswand en voorzieningen aan te brengen in verband met brandveiligheidsvoorschriften. Op -onder meer- deze werkzaamheden ziet de aangevraagde bouwvergunning.
2.6.7.Naar het oordeel van de rechtbank moet op grond van het vorenstaande, waarvan met name het construeren van een tweede ingang, geconcludeerd worden dat bouwvergunningplichtige werkzaamheden noodzakelijk zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de vrijstelling. Gelet op artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet dient het beroep van eiseres dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de zaak. Een inhoudelijke behandeling van de vrijstelling kan enkel aan de orde komen in het kader van de bouwvergunningprocedure. De verleende vrijstelling tot het gebruiken van het onderhavige perceel door de [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] kan – gelet hetgeen de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft verklaard – alleen effect hebben als er ook een bouwvergunning is verleend, waartegen eiseres dan integraal kan opkomen.
2.7.De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar en in beroep. De rechtbank overweegt dat als hoofdregel bij een niet-ontvankelijkverklaring verweerder niet in de proceskosten wordt veroordeeld. Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin de niet-ontvankelijkverklaring het gevolg is van een onjuiste rechtsmiddelverwijzing. Nu tegen het bestreden besluit, vanwege de samenhang met de bouwvergunning, geen beroep openstaat, is er in het onderhavige geval sprake van een onjuiste rechtsmiddelenverwijzing. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde in dit verband verklaard dat het voor verweerder niet duidelijk was of er een bouwvergunning was vereist. Met hetgeen de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft verklaard, is eigenlijk pas duidelijk geworden dat inderdaad een bouwvergunning nodig is om de verleende vrijstelling te kunnen gebruiken. Hoewel de onduidelijkheid of al dan niet een bouwvergunning nodig is, niet geheel aan verweerder is te wijten, had het wel op zijn weg gelegen om hierover (al tijdens het voortraject) duidelijkheid te creëren. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, zal de rechtbank verweerder veroordelen de proceskosten van eiseres te vergoeden.
De rechtbank begrijpt het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar als een verzoek om vergoeding van de kosten gemaakt tijdens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Dit verzoek zal de rechtbank afwijzen, omdat eiseres toen nog geen beroepsmatige bijstand had ingeschakeld en niet is gesteld of gebleken dat eiseres andere kosten heeft gemaakt. Bij de vaststelling van de kosten in beroep met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht is voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen twee punten toegekend en is het gewicht van de zaak bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één. Dit betekent dat verweerder in totaal EUR 644,00 aan proceskosten dient te vergoeden aan eiseres.
2.8.De rechtbank ziet eveneens aanleiding te gelasten dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
2.9.De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting verzocht om eiseres te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende. De rechtbank overweegt dat eiseres alleen dan in de proceskosten kan worden veroordeeld, indien sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Hoewel in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb alleen wordt gesproken over een natuurlijke persoon, wordt in de jurisprudentie op dit punt geen onderscheid gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is sprake, indien op grond van bijzondere omstandigheden kan worden vastgesteld dat ten tijde van het instellen van het beroep het voor appellanten evident was dat van de ingestelde procedure geen positief resultaat viel te verwachten. Daarvan is in dit geval volstrekt geen sprake, zodat het verzoek van de gemachtigde van belanghebbende zal worden afgewezen.
De rechtbank ziet, mede in aanmerking nemend dat daarom door belanghebbende niet is verzocht, geen aanleiding om verweerder te gelasten de proceskosten van belanghebbende te vergoeden.
3.Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet ontvankelijk;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op EUR 644,00;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 297,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. P.J. Voncken, C.M.W. Nobis en L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen (voorzitter), in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. Jacobs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2009.
w.g. mr. K.M.P. Jacobs,griffier
w.g. mr. L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen, voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 15 juli 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.