
Jurisprudentie
BJ3891
Datum uitspraak2009-07-23
Datum gepubliceerd2009-07-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3942 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3942 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eigen risicodrager WAO. Appellante is op grond van de artikelen 75 tot en met 75g van de WAO, gehouden de door het Uwv aan de werkneemster toegekende WAO-uitkering namens het Uwv aan haar te betalen.
Uitspraak
08/3942 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 26 juni 2008, 07/6403 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. de Groot, rechtskundig adviseur te Koog aan de Zaan, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 11 juni 2009, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Op 23 mei 2001 is [werkneemster] (hierna: de werkneemster) in dienst getreden van appellante. Op 17 januari 2002 is de werkneemster uitgevallen wegens ziekte.
1.2. Met ingang van 16 januari 2003 heeft het Uwv de werkneemster een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Tegen dat besluit, waarvan een afschrift aan appellante is gezonden, zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Het dienstverband tussen appellante en de werkneemster heeft geduurd tot en met
17 januari 2003.
1.4. Bij formulier van 15 maart 2004 heeft appellante het Uwv toestemming gevraagd om met ingang van 1 juli 2004 eigen risicodrager te worden als bedoeld in het toen geldende artikel 75 van de WAO.
1.5. Bedoelde toestemming is door het Uwv bij besluit van 5 juli 2004 aan appellante verleend.
1.6. Bij besluit van 7 februari 2005 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat zij, gezien het feit dat zij per 1 juli 2004 eigen risicodrager is geworden, op grond van artikel 75a van de WAO vanaf 1 juli 2004 zorg dient te dragen voor de betaling van de WAO-uitkering aan de werkneemster, zolang deze uitkering nog geen vijf jaar heeft geduurd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.7. Het Uwv heeft bij besluit van 4 november 2005 (hierna: het bestreden besluit) dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij uitspraak van 12 oktober 2006, 06/1647, heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 februari niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 11 november 2004 (LJN AR5915), overwogen dat de mededeling betreffende de toerekening van de WAO-uitkering van de werkneemster aan appellante als werkgeefster in dit geval geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met deze mededeling informeert het Uwv appellante alleen over de direct uit de wet voortvloeiende gevolgen van het eigen risicodragerschap na de toekenning van een WAO-uitkering aan een werkneemster van haar.
3.1. Tegen deze uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv hoger beroep ingesteld bij de Raad.
3.2. Bij uitspraak van 9 augustus 2007 (LJN BB2350) heeft de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 10 oktober 2006 (LJN AZ0127), de uitspraak van de rechtbank van 12 oktober 2006 vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep heeft appellante slechts een beroepsgrond geformuleerd. Appellante betwist dat zij vanaf 1 juli 2004 zorg dient te dragen voor de betaling van de WAO-uitkering aan de werkneemster, omdat het Uwv aan de werkneemster reeds vóór 1 juli 2004 een WAO-uitkering heeft toegekend en zij op deze datum niet meer in dienst van appellante was.
6. De Raad kan appellante in dit betoog niet volgen en overweegt daartoe het volgende.
6.1. Het eigen risicodragerschap is geregeld in de artikelen 75 tot en met 75g van de WAO, in het bijzonder de gevolgen daarvan. Tot het risico dat de eigen risicodrager draagt, behoort ook het ingevolge artikel 75b, eerste lid, van de WAO geldende risico van betaling van de WAO-uitkering die is ingegaan voor de dag waarop de werkgever eigen risicodrager werd, ook wel het inlooprisico geheten. Het betreft hier bepalingen van dwingendrechtelijke aard. Behoudens zich hier niet voordoende uitzonderingsgevallen, voorziet de wet niet in de mogelijkheid dat een eigen risicodrager onder omstandigheden niet de lasten behoeft te dragen van aan een werknemer toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering.
6.2. Appellante is dus op grond van genoemde dwingendrechtelijke wettelijke bepalingen gehouden vanaf 1 juli 2004 de door het Uwv aan de werkneemster met ingang van 16 januari 2003 toegekende WAO-uitkering namens het Uwv aan haar te betalen.
6.3. Uit hetgeen hiervoor onder 6.1 en 6.2 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Ten slotte ziet de Raad geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) R.V. Benza.
JL