Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3884

Datum uitspraak2009-07-24
Datum gepubliceerd2009-07-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3303 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. De beroepsgrond van appellante dat zij ten onrechte is beoordeeld op grond van het aangepaste Schattingsbesluit faalt. Geen onderschatting beperkingen appellante. Naar het oordeel van de Raad heeft de psychiater voldoende overtuigend onderbouwd dat voor het opnemen van beperkingen in verband met een psychiatrische ziekte of gebrek geen reden is. De Raad is van oordeel dat in de FML de beperkingen van appellante juist zijn weergegeven. Voldoende arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

08/3303 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 april 2008, 06/6635 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 12 juni 2009. Voor appellante is mr. Van Gorkum verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A.C. Rijk. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende. 1.2. Appellante ontving vanaf medio jaren ’80 een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met vooral psychische klachten, laatstelijk in de vorm van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. Bij besluit van 30 maart 2006 heeft het Uwv per 1 juni 2006 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken. Bij besluit van 24 juli 2006 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar mogelijkheden en beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 24 juli 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit. De stelling van appellante dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte per 1 juni 2006 is beoordeeld aan de hand van de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zoals deze sinds 1 oktober 2004 luiden (het zogenoemde aangepaste Schattingbesluit), is door de rechtbank verworpen. 3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De beroepsgrond van appellante dat zij ten onrechte is beoordeeld op grond van het aangepaste Schattingsbesluit faalt. De Raad verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van 22 april 2009 (LJN BH0312), waarnaar het Uwv bij brief van 4 juni 2009 heeft verwezen en welke ter zitting aan de orde is geweest. 4.2.1. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. 4.2.2. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben in de zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen beperkingen voor appellante opgenomen die verband houden met haar psychische klachten, waarmee is afgeweken van eerdere beoordelingen. Het niet opnemen van dergelijke beperkingen is vooral gebaseerd op het rapport d.d. 19 januari 2006 van de psychiater drs. J. IJsselstein. Deze heeft appellante op verzoek van de verzekeringsarts onderzocht en heeft blijkens zijn rapport geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een psychiatrische ziekte of stoornis of voor persoonlijkheidsproblematiek, zodat naar zijn mening bij appellante ook geen sprake is van arbeidsbeperkingen in verband daarmee. Evenals de rechtbank ziet ook de Raad in de informatie van de appellante behandelende psychiater R.W. Jessurun en internist dr. D.H. Schweitzer geen reden om te concluderen dat voor appellante wel psychische beperkingen moeten worden opgenomen, dan wel om zelf een psychiater om een deskundigenbericht te vragen. Uit de informatie van Schweitzer, ten aanzien van wie uit de stukken niet kan blijken dat hij ook op dit terrein deskundig is, kan niet worden afgeleid dat bij appellante wel een psychiatrische stoornis bestaat. Jessurun meent dat appellante lijdt aan schizofrenie en heeft onder meer de wanen c.q. hallucinaties van appellante anders geduid dan IJsselstein. Naar het oordeel van de Raad heeft deze laatste voldoende overtuigend onderbouwd dat voor het opnemen van beperkingen in verband met een psychiatrische ziekte of gebrek geen reden is. 4.2.3. De Raad heeft voorts evenmin als de rechtbank aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat de beperkingen van appellante in verband met haar klachten van fysieke aard door het Uwv zijn onderschat. Appellante is onder behandeling of onder behandeling geweest bij een groot aantal specialisten, hetgeen ook blijkt uit de informatiebrieven die zich onder de gedingstukken bevinden. Gelet op de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen, is deze informatie betrokken bij de beoordeling van de arbeidsbeperkingen en -mogelijkheden van appellante. Hierbij volgt de Raad de bezwaarverzekeringsarts A. Mirza in haar stelling dat voor het opnemen van beperkingen op grond van anemie op de in dit geding relevante datum, 1 juni 2006, geen reden is omdat niet is gebleken dat appellante daarvan toen al last had. Nu voorts evenmin is komen vast te staan dat appellante op dat moment leed aan het CREST syndroom of het syndroom van Sjögren, nog daargelaten of dat had moeten leiden tot het opnemen van meer of zwaardere beperkingen, is de Raad van oordeel dat in de FML van 7 februari 2006 de beperkingen van appellante juist zijn weergegeven. 4.3. Ook met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden intrekkingsbesluit volgt de Raad de rechtbank in haar oordeel dat appellante in staat is de geduide functies met haar beperkingen uit te oefenen. De Raad is van oordeel dat hetgeen van de zijde van appellante hieromtrent in hoger beroep nog is aangevoerd op overtuigende wijze is weersproken door de bezwaararbeidsdeskundigen. Ook de stelling van appellante dat haar opleidingsniveau door het Uwv te hoog is vastgesteld slaagt niet, nu dit in de bezwaarfase reeds door de arbeidsdeskundige is aangepast van niveau vijf naar drie en bovendien geen van de geduide functies een hoger opleidingsniveau dan drie vereist. 4.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat de Raad met de rechtbank van oordeel is dat het Uwv de WAO-uitkering van appellante terecht per 1 juni 2006 heeft ingetrokken. 5. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De vordering van appellante tot vergoeding van de geleden schade als gevolg van de gestelde schending van de zogenoemde redelijke termijn slaagt niet, nu van een dergelijke schending geen sprake is. 7. De Raad acht geen termen aanwezig voor en proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Wijst de vordering tot vergoeding van schade af. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2009. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A.E. van Rooij. EV