Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3875

Datum uitspraak2009-07-24
Datum gepubliceerd2009-07-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/682 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de medische gronden van appellante niet kunnen leiden tot het oordeel dat de belastbaarheid zoals door de verzekeringsarts vastgelegd in de FML onjuist is. Daarnaast kan de grief van appellante dat de datum in geding en de FML ter ver van elkaar verwijderd zijn naar het oordeel van de Raad niet slagen. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden van appellante van medische en arbeidskundige aard afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen.


Uitspraak

08/682 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante) tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 december 2007, 07/72 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. S.M. de Waard, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2009. Namens appellante is verschenen mr. De Waard. Het Uwv is met kennisgeving niet verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Aan appellante, laatstelijk werkzaam als wasserijmedewerkster voor gemiddeld 10 uur per week, is met ingang van 9 mei 1990 een WAO-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. Bij besluit van 12 april 2006 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, aan appellante meegedeeld dat haar WAO-uitkering per 4 juni 2006 wordt ingetrokken. De intrekking heeft plaatsgevonden op grond van de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 3 april 2006 minder dan 15% was. 1.3. Bij het bestreden besluit van 28 november 2006 is het bezwaar tegen dit besluit gegrond verklaard en is de WAO-uitkering ongewijzigd voortgezet maar alsnog met ingang van 9 oktober 2006 ingetrokken. 2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat er gelet op de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten zijn om de door de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 januari 2006 vastgestelde belastbaarheid van appellante voor onjuist te houden. De rechtbank kent aan de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts doorslaggevende betekenis toe en ziet geen aanleiding om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als arbeid waarvan de belasting in overeenstemming is met de voor appellante vastgestelde beperkingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv op goede gronden de WAO-uitkering per 9 oktober 2006 heeft ingetrokken. 3. Appellante heeft daartegen aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met haar pijnklachten en psychische beperkingen en de rechtbank onvoldoende belang heeft gehecht aan de medische informatie van de behandelend sector. Appellante verwijst naar de medische gegevens die zij heeft overgelegd bij haar beroepschrift van 5 januari 2007, een brief van haar huisarts van 26 mei 2009 en een uitnodiging voor de cursus pijnbeheersing die aanvangt op 28 mei 2009. Ten slotte stelt appellante zich op het standpunt dat de belasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies haar belastbaarheid overschrijdt. 4.1. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de medische gronden van appellante niet kunnen leiden tot het oordeel dat de belastbaarheid zoals door de verzekeringsarts vastgelegd in de FML onjuist is. De brief van de huisarts van 26 mei 2009 en de verwijzing naar de cursus pijnbeheersing zijn van ruim na de datum in geding. Daarnaast was het standpunt van de huisarts reeds kenbaar gemaakt in zijn brieven van 28 juni 2006, 14 juli 2006 en 1 juni 2007. Daarnaast kan de grief van appellante dat de datum in geding en de FML van 18 januari 2006 ter ver van elkaar verwijderd zijn naar het oordeel van de Raad niet slagen. Appellante is op 13 oktober 2006 door bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel onderzocht en deze heeft informatie opgevraagd bij anesthesioloog A.G. de Bree. De conclusie van dit onderzoek is niet afwijkend van de conclusie van het onderzoek ten tijde van de FML. 4.2. De overige gronden waar het hoger beroep op rust zijn ook reeds in beroep bij de rechtbank aangevoerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden van appellante van medische en arbeidskundige aard afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. 4.3. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2009. (get.) J. Brand. (get.) A.L. de Gier. EV