
Jurisprudentie
BJ3870
Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers09/868 WIA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers09/868 WIA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Juistheid van de in de FML neergelegde belastbaarheid van appellante. Met de rechtbank acht de Raad de geschiktheid van de geduide functies voor appellante in voldoende mate toegelicht.
Uitspraak
09/868 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 december 2008, 07/116 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J. de Wever, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2009, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Wever en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. G.G. Prijor.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als kwekerijmedewerkster. Zij heeft zich per 7 december 1998 ziek gemeld met misselijkheid, duizeligheid en nekklachten na een auto-ongeval. Na het verstrijken van de wachttijd is appellante een volledige WAO-uitkering toegekend, die per 20 september 2002 is ingetrokken. Aansluitend is aan appellante een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Op 16 augustus 2004 heeft zij zich opnieuw ziek gemeld met klachten van het bewegingsapparaat (fibromyalgie) en hyperthyreoïdie.
1.2. Appellante is op 19 juni 2006 onderzocht door de verzekeringsarts, die een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van dezelfde datum heeft opgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige op 3 juli 2006 rapport uitgebracht en een aantal functies geduid die appellante nog zou kunnen verrichten, waarna bij besluit van 5 juli 2006 is vastgesteld dat appellante na het verstrijken van de wachttijd per 14 augustus 2006 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Nadat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige rapport hadden uitgebracht heeft het Uwv bij besluit van 27 november 2006 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 juli 2006 ongegrond verklaard.
3.1. Tegen het besluit van 27 november 2006, hierna: het bestreden besluit, heeft appellante beroep bij de rechtbank ingesteld. Appellante heeft in beroep, onder overlegging van een brief van 16 januari 2007 van J. van Hoey-Smith-van de Wetering, arts-assistent neurologie in het LUMC, aangevoerd dat thans de diagnose CRPS (Complex Regionaal Pijn Syndroom) is gesteld en dat daarom zwaardere beperkingen hadden moeten worden aangenomen, waaronder in elk geval een urenbeperking. Appellante was voorts van mening dat de passendheid van de geduide functies onvoldoende is gemotiveerd.
3.2. De rechtbank heeft het beroep in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Zij heeft, kort gezegd, de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven, zij het dat de rechtbank de functie van wasserijmedewerkster niet geschikt acht in verband met de daarin voorkomende belasting van de rechterhand.
4.1. Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen. Zij is van mening dat haar handproblemen, en vooral de duidelijke beperkingen van haar rechterhand en van de fijne motoriek, onvoldoende hebben meegewogen bij de medische beoordeling. Volgens appellante had de rechtbank nader medisch onderzoek moeten laten verrichten. Appellante heeft voorts aangevoerd dat in de FML beperkende toelichtingen voorkomen op de items 4.9 (frequent reiken tijdens het werk), 4.3 (hand- en vingergebruik) en 5.8 (het hoofd in een bepaalde stand houden), waardoor op die punten ten onrechte geen signaleringen zijn opgetreden. Verder meent appellante dat de geschiktheid van de geduide functies nog steeds onvoldoende is gemotiveerd.
4.2. Het Uwv heeft in verweer verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft nog een nader rapport van 31 maart 2009 van de bezwaararbeidsdeskundige ingezonden.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Op grond van dezelfde overwegingen als de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft de Raad geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de in de FML neergelegde belastbaarheid van appellante per de in geding zijnde datum. Zoals de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 5 april 2007 heeft opgemerkt is in de FML al rekening gehouden met de handklachten van appellante en zijn in verband hiermee ook een aantal beperkingen gesteld. Appellante heeft haar stelling dat deze beperkingen onvoldoende zijn, gelet op de bevindingen van het LUMC, niet met (nadere) medische informatie onderbouwd en is de Raad ook overigens niet gebleken. De Raad merkt in dit verband op dat in de brief van het LUMC geen definitieve diagnose wordt gesteld, niet over medische beperkingen wordt gesproken en voorts dat wordt gesteld dat geen controle of medicamenteuze therapie geïndiceerd is. Nu de Raad geen twijfels heeft omtrent de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen acht hij het niet aangewezen een deskundige om advies te vragen.
5.2. Ook wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deelt de Raad de overwegingen en conclusies van de rechtbank. Reeds in de beroepsfase is van de zijde van het Uwv uiteengezet dat en waarom geen sprake is van zogenaamde verstopte beperkingen in de FML op de namens appellante aangegeven punten. In haar brief van
31 maart 2009 heeft de bezwaararbeidsdeskundige een en ander nog eens nader toegelicht en is zij opnieuw ingegaan op de in de geduide functies voorkomende belastingen op de onderdelen hand- en vingergebruik en reiken. Met de rechtbank acht de Raad de geschiktheid van de geduide functies voor appellante in voldoende mate toegelicht met de zich onder de gedingstukken bevindende arbeidskundige rapportages. Ook wanneer de functie van wasserijmedewerkster niet geschikt zou zijn resteren voldoende functies waarop de schatting kan worden gebaseerd en blijft het verlies aan verdiencapaciteit ruim beneden 35%.
5.3. Uit 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
6. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) I.R.A. van Raaij.
JL