Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3734

Datum uitspraak2007-07-06
Datum gepubliceerd2009-07-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/6677
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betreft naheffingaanslag omzetbelasting (OB). Aan eiseres is in juli 2004 een pand geleverd dat zij in 2005 heeft laten verbouwen. Eiseres heeft de haar in het eerste en tweede kwartaal van 2005 in rekening gebrachte omzetbelasting niet op haar aangiften over die tijdvakken afgetrokken. Eiseres heeft op 14 september 2005 gecorrigeerde aangiften over het eerste en tweede kwartaal ingediend. Verweerder heeft de gecorrigeerde aangiften aangemerkt als verzoeken om teruggaaf en heeft ambtshalve teruggaaf verleend. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft verweerder op grond van artikel 20 Awr een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2005 opgelegd. De rechtbank oordeelt allereerst dat niet kan worden nageheven op grond van artikel 20, eerste lid, eerste volzin, Awr omdat geen sprake is van het geheel of gedeeltelijk niet betalen van de omzetbelasting die op aangifte moet worden voldaan. Daartoe is overwogen dat de door eiseres ingediende gecorrigeerde aangiften niet als bezwaren tegen de voldoening op aangifte kunnen worden aangemerkt, nu deze niet binnen de wettelijke bezwaartermijn zijn ingediend. Voorts stuit naheffing ook af op artikel 20, eerste lid, tweede volzin, Awr. De rechtbank overweegt daartoe dat de belastingwet geen bepaling kent op grond waarvan buiten een aangiftetijdvak en na afloop van de wettelijke bezwaartermijn middels gecorrigeerde aangiften om teruggaaf van belasting kan worden verzocht. Verweerders standpunt dat sprake is van verzoeken om teruggaaf op grond van artikel 65 van de Awr is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Van een teruggaaf naar aanleidig van een ingevolge de belastingwet gedaan verzoek is geen sprake. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/6677 OB Uitspraakdatum: 6 juli 2007 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X] V.O.F., gevestigd te [Z], eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2005 op 25 januari 2006 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) omzetbelasting opgelegd. 1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 juni 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd. 1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 2 augustus 2006, ontvangen bij de rechtbank op 3 augustus 2006, beroep ingesteld. 1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2007 te 's-Gravenhage. 1.6. Namens eiseres is daar verschenen [X], bijgestaan door mr. [A]. Namens verweerder is verschenen mr. [B]. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Eiseres exploiteert een administratiekantoor en is als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Eiseres verricht in het tijdvak van naheffing uitsluitend belaste prestaties. 2.2. Aan eiseres is op 23 juli 2004 een pand geleverd dat zij in 2005 heeft laten verbouwen. Daarbij is in het pand werkruimte voor eiseres, woonruimte voor de vennoten van eiseres en woonruimte voor de (schoon-)ouders van de vennoten van eiseres gerealiseerd. 2.3. Ter zake van de levering van het pand is geen omzetbelasting in rekening gebracht. Voor de verbouwing van het pand is aan eiseres in het eerste en tweede kwartaal van 2005 op facturen omzetbelasting in rekening gebracht. Eiseres heeft deze omzetbelasting niet op haar aangiften over het eerste en tweede kwartaal van 2005 afgetrokken. 2.4. Eiseres heeft de aangifte over het eerste kwartaal 2005 ingediend op 15 april 2005 en de verschuldigde belasting betaald op 25 april 2005. De aangifte over het tweede kwartaal 2005 heeft zij ingediend op 14 juli 2005 en de verschuldigde belasting is betaald op 25 juli 2005. 2.5. Bij brief van 14 september 2005, ingekomen bij verweerder op 16 september 2005, heeft eiseres gecorrigeerde aangiften ingediend voor het eerste en tweede kwartaal van 2005. 2.6. Verweerder heeft de gecorrigeerde aangiften aangemerkt als verzoeken om teruggaaf en heeft ambtshalve teruggaaf verleend tot een totaal bedrag van € 13.151 (€ 4.479 over het eerste kwartaal van 2005 en € 8.672 over het tweede kwartaal van 2005). 2.7. Naar aanleiding van de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2005 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld bij eiseres. Een afschrift van het rapport dat hierover is opgemaakt behoort tot de gedingstukken. Verweerder heeft naar aanleiding van de bevindingen bij dat boekenonderzoek de bestreden naheffingsaanslag opgelegd. 3. Geschil Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. 3.1. Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat het hier investeringen betreft in een pand dat zowel voor ondernemingsdoeleinden als voor niet ondernemingsdoeleinden wordt gebruikt en dat die investeringen slechts voor aftrek in aanmerking komen voor zover deze betrekking hebben op het ondernemingsgedeelte. Hij heeft dat ondernemingsgedeelte berekend op 11,2%. 3.2. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij stelt zich op het standpunt dat zij het gehele pand heeft aangemerkt als ondernemingsvermogen en dat de investering, nu zij uitsluitend belaste prestaties verricht, om die reden volledig voor aftrek in aanmerking komt. 3.3. Ter zitting heeft eiseres zich nader op het standpunt gesteld dat ambtshalve teruggegeven belasting niet kan worden nageheven op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). 3.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ambtshalve teruggave is gebaseerd op artikel 65 van de Awr en dat daarmee sprake is van een verzoek om teruggaaf in de zin van artikel 20, eerste lid, tweede volzin, van de Awr. 3.5. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot nihil. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Blijkens de toelichting op de bestreden naheffingsaanslag is deze gebaseerd op artikel 20 van de Awr en opgelegd omdat eiseres de omzetbelasting (gedeeltelijk) niet heeft betaald, of te veel omzetbelasting heeft terugontvangen. 4.2. Ingevolge artikel 20, eerste lid, eerste volzin, van de Awr kan de inspecteur, voor zover hier van belang, indien de omzetbelasting die op aangifte behoort te worden voldaan niet of gedeeltelijk niet is betaald, deze belasting naheffen. Indien ingevolge een bezwaarschrift een teruggaaf is verleend dient voor de beoordeling van de vraag of de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald te worden uitgegaan van het uiteindelijk (na de verleende teruggaaf) betaalde bedrag. De teruggaaf die wordt verleend op grond van een bezwaarschrift is derhalve van invloed op de vraag of is betaald wat daadwerkelijk voldaan had moeten worden. 4.3. De termijn voor het indienen van een bezwaar bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Awb zes weken. Op grond van artikel 22j van de Awr vangt, voor zover hier van belang, die termijn van zes weken aan met ingang van de dag na die van de voldoening op aangifte. De bezwaartermijn liep in het voorliggende geval voor het eerste kwartaal 2005 af op 6 juni 2005 en voor het tweede kwartaal 2005 op 5 september 2005. Eiseres heeft de gecorrigeerde aangiften ingediend op 14 september 2005, derhalve na afloop van de wettelijke bezwaartermijn. De door eiseres ingediende gecorrigeerde aangiften kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als bezwaren tegen de voldoening op aangiften nu deze niet zijn ingediend binnen de wettelijke bezwaartermijn. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van het geheel of gedeeltelijk niet betalen van de omzetbelasting die op aangifte behoort te worden voldaan zodat niet kan worden nageheven op grond van artikel 20, eerste lid, eerste volzin, van de Awr. 4.4. Artikel 20, eerste lid, tweede volzin, van de Awr stelt, voor zover hier van belang, met niet-betaling gelijk het geval waarin naar aanleiding van een ingevolge de belastingwet gedaan verzoek ten onrechte of tot een te hoog bedrag teruggaaf van belasting is verleend. 4.5. De belastingwet kent geen bepaling op grond waarvan buiten een aangiftetijdvak en na afloop van de wettelijke bezwaartermijn middels gecorrigeerde aangiften teruggaaf van belasting kan worden verzocht. Verweerders standpunt dat sprake is van verzoeken om teruggaaf op grond van artikel 65 van de Awr is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. In artikel 65 van de Awr komt het begrip "verzoek" niet voor. Dit artikel opent slechts de mogelijkheid voor verweerder om in voorkomende gevallen gebruik te maken van een discretionaire bevoegdheid om ambtshalve teruggaaf te verlenen. Dat een belanghebbende aan verweerder kan verzoeken gebruik te maken van die bevoegdheid, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat een op grond van deze bepaling verleende teruggaaf een teruggaaf is naar aanleiding van een ingevolge de belastingwet gedaan verzoek. 4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep reeds gegrond te worden verklaard omdat artikel 20 van de Awr niet de mogelijkheid biedt om ambtshalve teruggeven belasting na te heffen. De overige gronden van eiseres behoeven daardoor geen behandeling meer. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Andere kosten zijn niet gesteld of gebleken. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vermindert de aanslag tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966,-, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 6 juli 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Strik, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.