
Jurisprudentie
BJ3470
Datum uitspraak2009-06-25
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 08/4047 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 08/4047 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking bijstand wegens verzwegen inkomsten. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de werkgever waar eiseres verzwegen huishoudelijke werkzaamheden heeft verricht. De verklaringen bevatten voldoende concrete gegevens over de frequentie van de werkzaamheden en de hoogte van de inkomsten. Er waren voldoende aanknopingspunten om aan de hand daarvan het recht op (aanvullende) bijstand vast te stellen. Indien verweerder anders van mening was, had het in de rede gelegen om daarover nadere informatie in te winnen bij de echtgenote van de werkgever. Dit heeft verweerder nagelaten.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/4047 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J.W. Aartsen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum,
verweerder,
gemachtigde P. Koppen.
I. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 4 maart 2008 de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) per 7 april 2003 ingetrokken. Bij besluit van 7 maart 2008 heeft verweerder de aan eiseres over de periode van 7 april 2003 tot en met 31 januari 2007 verleende (algemene en bijzondere) bijstand tot een bedrag van € 62.231,63 teruggevorderd.
Bij besluit van 8 september 2008 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen beide besluiten ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2009. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. Overwegingen
1. Eiseres heeft vanaf 7 april 2003 bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk op grond van de WWB. Naar aanleiding van een anonieme tip heeft verweerder de sociale recherche Gooi en Vechtstreek een onderzoek laten verrichten naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand.
2. Op grond van de resultaten van dit onderzoek, neergelegd in een rapport dat is opgemaakt op 7 januari 2008 (hierna: het rapport), heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres in de periode van 7 april 2003 tot 29 juli 2005 inkomsten uit huishoudelijk werk heeft ontvangen en vanaf 29 juli 2004 een woning in Marokko bezit. Deze inkomsten en het bezit van de woning in Marokko heeft eiseres nimmer opgegeven op haar maandelijkse inkomstenverklaringen of anderszins aan verweerder gemeld. Daarmee heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat over de periode gedurende welke eiseres de inkomsten heeft ontvangen het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Vanaf de datum dat eiseres eigenaar van de woning is geworden, heeft zij geen recht op bijstand omdat zij beschikt over vermogen boven de voor haar geldende grens van het vrijgestelde vermogen, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de woning in Marokko formeel op haar naam staat, maar dat niet zij, maar haar broer [broer eiseres] de economisch eigenaar is. Zij heeft meegewerkt aan de registratie op haar naam om haar broer te helpen. Voorts heeft eiseres erkend dat zij werkzaamheden als huishoudelijke hulp heeft verricht en de verkregen inkomsten daaruit voor verweerder heeft verzwegen. Zij meent echter dat dit niet tot een volledige terugvordering van de bijstand kan leiden nu precies is vast te stellen wat zij met die werkzaamheden heeft verdiend, zodat deze inkomsten op de bijstand in mindering kunnen worden gebracht.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De intrekking van de bijstand over de periode van 29 juli 2004 tot en met 31 januari 2007.
4.1.1. Tussen de gedingstukken bevindt zich een “verkoopcontract van onroerend goed”. In dit contract staat vermeld dat eiseres een onroerend goed met het nummer 31004/06, bestaande uit een stuk land met daarop een woning, in de [adres], Marokko, heeft gekocht voor een bedrag van 610.000 Dirham. Deze koopakte is op 29 juli 2004 ingeschreven in de registers te Tanger.
4.1.2. Ter zitting heeft de rechtbank de door eiseres meegebrachte getuige, [broer eiseres], de broer van eiseres, gehoord. Kort weergegeven heeft de getuige verklaard dat hij de woning heeft gekocht, maar dat hij deze op naam van zijn zus (eiseres) heeft laten registreren in verband met een naderende echtscheiding. Zodoende wilde hij voorkomen dat zijn (ex)echtgenote zou delen in zijn vermogen. De getuige heeft verklaard dat hij bij de aankoop van de woning 400.000 Dirham contant aan de verkoper heeft betaald. Voorts heeft de getuige verklaard 250.000 Dirham van de verkoper te hebben geleend. Het daartoe opgestelde contract is op naam van eiseres gesteld, maar de lening is volgens de getuige door hem zelf in termijnen in contanten aan de verkoper terugbetaald. De getuige heeft verklaard geen kwitanties te hebben ontvangen van de betalingen aan de verkoper. Evenmin zijn er kasopnames te zien op bankafschriften, aangezien de getuige al het geld contant in een koffer in huis had. Ten slotte heeft de getuige verklaard dat de schuldbekentenis, waarin eiseres heeft verklaard voor 1 augustus 2009 700.000 Dirham aan hem terug te betalen, is opgesteld ten behoeve van zijn kinderen, voor het geval hij zou komen te overlijden. Van een daadwerkelijke geldlening van 700.000 Dirham aan eiseres is volgens de getuige geen sprake, zodat eiseres niets hoeft terug te betalen.
4.1.3. De rechtbank stelt vast dat de getuige tijdens het verhoor tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de (substantiële) bedragen die hij zou hebben betaald voor de aankoop van de woning, dat er geen kwitanties van of andere concrete aanwijzingen zijn voor betalingen door de getuige aan de verkoper van de woning en dat eiseres geen logische verklaring heeft kunnen geven voor de in de schuldbekentenis gestelde datum 1 augustus 2009. Nu er geen enkel concreet objectief aanknopingspunt is waaruit kan worden afgeleid dat niet eiseres maar haar broer de feitelijke eigenaar is van de woning, is de rechtbank van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de woning in de in geding zijnde periode geen bestanddeel vormde van het vermogen waarover zij beschikte dan wel redelijkerwijs kon beschikken. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat deze beroepsgrond van eiseres faalt.
4.2. De intrekking van de bijstand over de periode van 7 april 2003 tot en met 28 juli 2004.
4.2.1. Eiseres heeft niet betwist dat zij in de periode van 7 april 2003 tot en met 28 juli 2004 huishoudelijke werkzaamheden heeft verricht voor de familie [persoon 1] en dat zij hiervan geen melding heeft gedaan aan verweerder.
4.2.2. Volgens het rapport heeft de heer [persoon 1] op 13 december 2007 tegenover de sociale recherche verklaard dat eiseres tot ongeveer twee jaar geleden gedurende ongeveer vier jaar één keer per twee weken gedurende twee uur heeft gewerkt als hulp in de huishouding tegen een betaling van ongeveer € 25,- of € 30,- per ochtend. [persoon 1] heeft tevens verklaard dat hij het niet precies weet, omdat zijn vrouw dit regelde. In beroep heeft eiseres een nadere schriftelijke verklaring van de heer [persoon 1] overgelegd van 21 mei 2009. Hierin heeft [persoon 1] verklaard dat eiseres van medio 2000 tot medio 2004 eenmaal in de twee weken een ochtend heeft schoongemaakt tegen een vergoeding van € 25,- per keer en dat eiseres ongeveer gedurende in totaal negen weken per jaar, tijdens vakanties, geen vergoeding ontving.
4.2.3. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [persoon 1]. De verklaringen bevatten voldoende concrete gegevens over de frequentie van de werkzaamheden en de hoogte van de inkomsten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de gestelde frequentie van de schoonmaak¬werkzaamheden en hoogte van de inkomsten in het maatschappelijk verkeer niet ongebruikelijk zijn voor hulpen in de huishouding. Nu verweerder ter zitting heeft bevestigd dat hij geen aanwijzingen heeft dat eiseres ook nog op andere adressen zou hebben gewerkt, terwijl ook in het rapport hiervoor geen aanwijzingen zijn te vinden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de verklaring van [persoon 1] voldoende aanknopingspunten had om aan de hand daarvan het recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank acht voor dit oordeel van belang dat beide verklaringen op essentiële onderdelen met elkaar overeenkomen, zoals de lengte van de periode waarin de werkzaamheden hebben plaatsgevonden, de frequentie daarvan en de hoogte van de verdiensten per ochtend. Indien verweerder van mening was dat de (aanvankelijke) verklaring van [persoon 1] van
13 december 2007 onvoldoende aanknopingspunten bevatte om het recht vast te stellen, had het in de rede gelegen om daarover nadere informatie in te winnen bij de echtgenote van [persoon 1]. Dit heeft verweerder echter nagelaten.
4.2.4. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de intrekking over de periode van 7 april 2003 tot en met 28 juli 2004, een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering ontbeert. De grond van eiseres slaagt.
De rechtbank zal het besluit, voor zover het betreft de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 7 april 2003 tot en met 28 juli 2004, vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.3. De terugvordering
4.3.1. Aangezien het besluit tot intrekking van de bijstand deels zal worden vernietigd, kan het bestreden besluit over de terugvordering over de gehele periode geen standhouden. Dit gedeelte van het besluit komt dus eveneens voor vernietiging in aanmerking.
4.4 Slot
4.4.1. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit op de bovenvermelde wijze vernietigen. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.4.2. Daarbij merkt de rechtbank nog het volgende op.
Indien verweerder uit eventueel nader onderzoek niet meer duidelijkheid over de (duur van de) werkzaamheden en de (hoogte van de) inkomsten kan verkrijgen, dan zou het de rechterlijke toets kunnen doorstaan indien verweerder voor de vaststelling van het recht op bijstand over de periode van 4 april 2003 tot en met 28 juli 2004 uitgaat van inkomsten van
€ 30,- per keer, éénmaal per twee weken. Gelet op het gegeven dat eiseres geen administratie heeft bijgehouden, acht de rechtbank het niet onredelijk om uit te gaan van het maximaal aangegeven bedrag per keer en een periode van vakantie buiten aanmerking te laten.
4.4.3. De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten worden op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (€ 322,- voor het beroepschrift en € 322,- voor het bijwonen van de zitting). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de Rechtsbijstand, dient de betaling ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
4.4.4. De rechtbank zal tevens bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 39,- aan haar moet worden vergoed door de gemeente Hilversum.
III. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de intrekking van de bijstand over de periode van 7 april 2003 tot en met 28 juli 2004;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betreft de terugvordering van teveel verleende bijstand;
- bepaalt dat verweerder in zoverre een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de gemeente Hilversum aan eiseres het door haar betaalde griffierecht tot een bedrag van € 39,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, begroot op € 644,-, te betalen door de gemeente Hilversum aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, voorzitter, en mr. C.F. de Lemos Benvindo
en mr. G.M. Beunk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2009
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB