Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3466

Datum uitspraak2009-07-20
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607240-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

bewijs winkeldiefstal strafmaatmotivering


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer: 07.607240-08 (P) Datum: 20 juli 2009 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], geboren in [geboortejaar] te [geboorteplaats], wonende te [adres]. ONDERZOEK VAN DE ZAAK Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 6 juli 2009, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.L. Lischer, advocaat te Lelystad. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.E.M. van de Ven en van hetgeen door verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht. TENLASTELEGGING De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van [datum]. Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks [datum] in de gemeente [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie, althans een aantal, pakken kipfilet, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Albert Heijn ([filiaal]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks [datum] in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen drie, althans een aantal pakken kipfilet, geheel of ten dele toebehorende aan de Albert Heijn ([filiaal]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, voornoemde pakken kipfilet onder zijn jas/trui, althans onder zijn kleding heeft gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks [datum] in de gemeente [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles/verpakking wasmiddel (merk Ariel), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn ([filiaal]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks [datum] in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een fles/verpakking wasmiddel (merk Ariel), geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn ([filiaal]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, voornoemde fles wasmiddel onder zijn jas/trui, althans onder zijn kleding heeft gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. VOORVRAGEN De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. BEWIJS A. Vaststaande feiten Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten stelt de rechtbank de navolgende feiten vast. Feit 1 Op [datum] wordt aangifte gedaan van een winkeldiefstal van drie pakken kipfilet bij d[filiaal] te [plaats]. De persoon die de kipfilet zou hebben gestolen wordt door winkelpersoneel herkend als zijnde veelpleger [nummer] van de zogeheten veelplegerslijst. Verbalisanten krijgen een melding en krijgen via de Regionale Meldkamer Flevoland te horen dat veelpleger [nummer] verdachte betreft. In de directe omgeving van de Albert Heijn wordt gezocht naar verdachte en kort daarna wordt verdachte aangehouden. Vast staat dat de verbalisanten bij de aanhouding van verdachte geen pakken kipfilet hebben aangetroffen. Eveneens staat vast dat de verbalisanten de mogelijke looproute van verdachte hebben gevolgd met als doel de pakken kipfilet aan te treffen en dat het resultaat van dit onderzoek negatief was. Feit 2 Op [datum] wordt aangifte gedaan van een winkeldiefstal van een fles wasmiddel bij d[filiaal] te [plaats]. Door aangever wordt aangegeven dat een medewerker van de winkel hem erop had geattendeerd dat er die dag een persoon in de winkel was gezien, die bekend stond als veelpleger [nummer] van de veelplegerslijst. De camerabeelden worden uitgekeken en daarop ziet aangever dat de voornoemde persoon de winkel in komt lopen, een fles uit de schappen bij de wasmiddelen pakt en deze onder zijn jas stopt. Vervolgens ziet aangever de persoon weglopen uit het beeld van de camera en ziet hij de persoon terug op de camera die op de kassa’s gericht staat. Hij ziet de persoon de kassa passeren en ziet dat deze zonder te betalen de winkel verlaat. Verbalisanten krijgen een melding en krijgen via de Regionale Meldkamer Flevoland te horen dat veelpleger [nummer] verdachte betreft. De verbalisanten houden zich op in de directe omgeving van de Albert Heijn en kort daarna wordt verdachte aangehouden. B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat een gedeelte van de camerabeelden niet wordt beschreven, waardoor niet valt uit te sluiten dat verdachte de fles wasmiddel vóór het verlaten van de winkel ergens in de winkel heeft achtergelaten. De officier van justitie heeft aangevoerd dat hetgeen onder 1 primair en onder 2 subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft voor wat betreft het onder 1 primair ten laste gelegde onder meer gewezen op de verklaring van [getuige]. C. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en heeft daartoe het navolgende aangevoerd. In het dossier bevindt zich slechts een proces-verbaal betreffende de camerabeelden. Het betreft een summier proces-verbaal dat bovendien op bepaalde punten niet strookt met de verklaring van de [getuige]. Het proces-verbaal had gespecificeerd moeten worden voor wat betreft het tijdsverloop en voorts had moeten worden aangegeven of de beelden aaneensluitend waren. De redenering van de officier van justitie ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde geldt naar het oordeel van de verdediging ook ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde. Door de verdediging is voorts gewezen op het feit dat verdachte zeer kort na de vermeende diefstal is aangehouden en dat daarbij door de verbalisanten geen verpakking(en) kipfilet is/zijn aangetroffen. Concluderend heeft de verdediging aangegeven dat er sprake is geweest van twee keer een poging winkeldiefstal. D. Overwegingen van de rechtbank De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde het volgende. Ten aanzien van de beide ten laste gelegde diefstallen bevinden zich in het dossier summiere processen-verbaal van bevindingen ter zake het uitkijken van de camerabeelden door de verbalisanten . De rechtbank constateert dat de processen-verbaal geen duidelijk tijdsverloop weergeven en evenmin blijkt uit de processen-verbaal of de camerabeelden aaneensluitend zijn opgenomen. Gelet op het voorgaande kan niet worden uitgesloten dat de verdachte, nadat hij de goederen onder zijn jas stopte, weer terug heeft gelegd in de schappen en vervolgens de winkel heeft verlaten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, onder verwijzing naar de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte (“Ik heb wel een poging gedaan” en “Het klopt dat ik daar geweest ben en dat ik van plan was om een fles wasmiddel te stelen”), wettig en overtuigend kunnen worden bewezen Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een tweetal pogingen tot diefstal op [datum] en [datum]. E. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 1 subsidiair. hij op [datum] in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voornomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen drie pakken kipfilet, toebehorende aan d[filiaal]), voornoemde pakken onder zijn jas/trui heeft gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2 subsidiair. hij op [datum] in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een fles/verpakking wasmiddel (merk Ariel), toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn ([filiaal]), voornoemde fles wasmiddel onder zijn jas/trui heeft gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 1 subsidiair en 2 subsidiair, telkens: Poging tot diefstal, strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 45 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL De officier heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft verzocht de werkstraf op te leggen in voorwaardelijke vorm. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zijn arm meerdere malen op verschillende plaatsen heeft gebroken, waardoor er vraagtekens worden gezet bij de praktische uitvoerbaarheid van een op te leggen werkstraf. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op het feit dat verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten, een slechts voorwaardelijke werkstraf niet passend is. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 1primair en 2 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 30 uren. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 15 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag. De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. M.A.A. ter Meer-Siebers en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2009. Mr. G.A. Versteeg, voornoemd, was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.