
Jurisprudentie
BJ3462
Datum uitspraak2009-07-23
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAwb 09/23908
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vreemdelingenbewaring / lichter middel / zicht op uitzetting / interventiebrief Tweede Kamerleden
Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een verblijfstitel en over een geldig legitimatiebewijs. Verweerder heeft niet hoeven te volstaan met een lichter middel dan bewaring. Dit ondanks de steun daarvoor van de burgemeester van eisers woonplaats en de diverse stukken die eiser heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij is geworteld in de Nederlandse samenleving. Eiser probeerde namelijk bij zijn staandehouding te vluchten en heeft eind 2008 niet gereageerd op twee vorderingen om te verschijnen bij de vreemdelingendienst. Eiser is verder zelf verantwoordelijk voor zijn verblijfspositie in Nederland en heeft er niet op kunnen vertrouwen dat zijn vader en diens advocaat voor hem een aanvraag voor een verblijfsvergunning zouden indienen. Dat eiser enige tijd niet naar school kan en belemmerd wordt in het doen van examens is niet van zodanige ernst dat de maatregel van bewaring daarom onrechtmatig moet worden geacht.
De interventiebrief van Tweede Kamerleden Spekman en Dijsselbloem aan de staatssecretaris van Justitie, betekent niet dat er geen zicht bestaat op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn. Als de brief al aanleiding zou vormen niet tot uitzetting over te gaan, zou dit slechts tot een tijdelijke opschorting van de uitzetting leiden.
Dat volgens een overgelegd krantenartikel uit de NRC getwijfeld wordt aan het nut van de vreemdelingenbewaring in het algemeen wil niet zeggen dat het opleggen van een dergelijke maatregel nooit tot uitzetting leidt en dat de aan eiser opgelegde maatregel bij voorbaat zinloos is.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 09/23908
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1990,
van Ghanese nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
thans verblijvende in Detentiecentrum Zeist te Soesterberg,
raadsvrouw mr. A. Greve,
eiser;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. R.R. de Groot,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Op 1 juli 2009 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Op 2 juli 2009 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 juli 2009. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet is gerechtvaardigd.
Niet in geschil is, dat eiser niet beschikt over een verblijfstitel en over een geldig legitimatiebewijs.
Eiser stelt dat hij een procedure heeft gevoerd over zijn verblijfspositie waarin op 28 maart 2008 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor eiser in negatieve zin uitspraak is gedaan.
Eiser brengt in de eerste plaats naar voren dat de grondslag van de maatregel van bewaring dient te worden gewijzigd, aangezien hij inmiddels een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier heeft ingediend.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag van eiser tot gevolg heeft dat de bewaring onrechtmatig wordt indien verweerder niet binnen vier weken op de aanvraag heeft beslist. Verweerder heeft ter zitting aangegeven er vanuit te gaan dat die termijn wordt gehaald. Hoewel namens eiser is gesteld, met een verwijzing naar alle stukken van het dossier, dat het geen eenvoudige aanvraag is, kan niet op voorhand worden aangenomen dat verweerder langer dan vier weken nodig zal hebben om op de aanvraag te beslissen.
De omstandigheid dat de grondslag van de maatregel van bewaring niet zou zijn gewijzigd maakt de maatregel niet onrechtmatig. Overigens heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de maatregel van bewaring op 9 juli 2009 is omgezet en in overeenstemming is gebracht met het feit dat eiser inmiddels een verblijfsaanvraag heeft gedaan.
Eiser stelt verder dat niet valt in te zien waarom niet is volstaan met een lichter middel dan de meldplicht. De burgemeester van zijn woonplaats [woonplaats] ondersteunt dit en er is geen enkele reden aan te nemen dat eiser zich zal onttrekken aan zijn uitzetting.
De vraag of verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel dan bewaring dient door de rechter terughoudend te worden beoordeeld; aan verweerder komt terzake beoordelingsvrijheid toe.
Uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 1 juli 2009 blijkt dat eiser bij zijn staandehouding probeerde te vluchten en dat hij eind 2008 niet heeft gereageerd op twee vorderingen van de vreemdelingendienst om te verschijnen. Gelet daarop mocht verweerder er van uitgaan dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. De door eiser overgelegde stukken, waaruit blijkt dat hij geworteld is in de Nederlandse samenleving en hier te lande een uitgebreid sociaal netwerk heeft, leiden niet tot een ander oordeel, aangezien deze stukken er niet aan afdoen dat eiser zich meerdere malen aan het vreemdelingentoezicht heeft trachten te onttrekken.
Dat eiser er op heeft vertrouwd dat zijn vader en diens advocaat voor hem een aanvraag voor een verblijfsvergunning zouden indienen maakt het voorgaande niet anders nu eiser zelf verantwoordelijk is voor zijn verblijfspositie in Nederland. Pas nadat eiser in bewaring is gesteld heeft hij daadwerkelijk een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid kon oordelen dat niet kon worden volstaan met een lichter middel dan bewaring.
Dat eiser als gevolg van de inbewaringstelling enige tijd niet naar school kan en belemmerd wordt in het doen van examens is niet van zodanige ernst dat de maatregel van bewaring daarom onrechtmatig moet worden geacht.
Eiser stelt voorts, onder overlegging van een interventiebrief die de Tweede Kamerleden Hans Spekman en Jeroen Dijsselbloem aan de Staatssecretaris van Justitie hebben gestuurd, dat het gebruikelijk is, dat niet tot uitzetting wordt overgegaan in afwachting van de reactie van de Staatssecretaris op de interventie.
Voor zover, naar aanleiding van deze brief, inderdaad niet tot uitzetting van eiser zou worden overgegaan, betekent dit niet dat er geen zicht bestaat op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn. Het zou mogelijk slechts tot een tijdelijke opschorting van de uitzetting leiden.
Dat volgens een overgelegd krantenartikel uit de NRC getwijfeld wordt aan het nut van de vreemdelingenbewaring in het algemeen wil niet zeggen dat het opleggen van een dergelijke maatregel nooit tot uitzetting leidt en dat de aan eiser opgelegde maatregel bij voorbaat zinloos is.
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in strijd is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet is gerechtvaardigd.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. Korporaal-Wisman als griffier op 23 juli 2009.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.