
Jurisprudentie
BJ3442
Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3231 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3231 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Met de rechtbank is de Raad er voldoende van overtuigd dat een urenbeperking niet meer noodzakelijk is. juistheid vaststellen van de medische beperkingen is ook de Raad niet gebleken dat de geduide functies niet passend zouden zijn voor appellante. Ook als de functie van haringinlegger (SBC-code 271070) niet aan de schatting ten grondslag gelegd zou worden zou dit niet tot een andere arbeidsongeschiktheidsklasse leiden. Geschiktheid functies met wisselende diensten. Geen beperkingen met betrekking tot werktijden.
Uitspraak
07/3231 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 april 2007, 06/3304 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.B. Wits, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2009. Appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. Wits. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.M. Kuppens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als managementassistente voor 36,5 uur per week. Op 25 februari 2000 is zij uitgevallen met psychische klachten. Met ingang van 23 februari 2001 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2. Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft het Uwv de uitkering met ingang van 4 december 2005 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%. Hierbij is toepassing gegeven aan het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zoals gewijzigd bij Besluit van 18 augustus 2004, Stb. 2004, 434, in werking getreden per 1 oktober 2004 , hierna: het aangepaste Schattingsbesluit). Bij besluit van 25 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van
7 oktober 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit zag zij, gelet op de beschikbare gegevens, in het bijzonder de rapporten van verzekeringsarts M. de Rooij van 26 juli 2005, bezwaarverzekeringsarts M. Hagendoorn van 28 februari 2006 en de rapportage van bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel van 19 februari 2007 geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante per 4 december 2005. De arbeidskundige grondslag ontmoette evenmin bedenkingen bij de rechtbank.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. In geschil is allereerst of het Uwv bevoegd was appellante op te roepen voor een heronderzoek naar de mate van haar arbeidsongeschiktheid vóór het tijdstip dat daartoe ingevolge het Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten was bepaald. De Raad ziet niet dat het Uwv daartoe niet bevoegd zou zijn geweest. In artikel 23 van de WAO is de bevoegdheid voor het Uwv neergelegd om – kort gezegd – zo vaak hij dit nodig oordeelt degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op te roepen in verband met de aanspraak op of het genot van die uitkering en deze persoon te (doen) onderzoeken. Naar uit de gedingstukken blijkt heeft het Uwv appellante herbeoordeeld in verband met haar melding van 10 december 2004 dat zij met ingang van 12 november 2004 weer werkzaamheden is gaan verrichten, zoals blijkt uit de aanhef van de arbeidskundige rapportage van 3 oktober 2005. Het bepaalde in het Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten of artikel 34, vierde lid, van de WAO, zoals dat ten tijde van belang luidde, doet daar niet aan af.
3.2. Wat betreft het betoog van appellante dat zij, geboren op 29 augustus 1954, niet beoordeeld had mogen worden aan de hand van regels van het aangepaste Schattingsbesluit verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 22 april 2009 in de zaak 07/968 WAO, LJN BH0312. Uit deze uitspraak volgt dat dit betoog appellante niet kan baten.
3.3. Met betrekking tot de vraag of overigens de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 december 2005 terecht is vastgesteld op 15 tot 25% heeft appellante in hoger beroep opnieuw benadrukt dat ten onrechte geen urenbeperking meer is gesteld. Appelante heeft haar in bezwaar en beroep naar voren gebracht standpunt herhaald dat hiervoor uit preventief en energetisch oogpunt een noodzaak aanwezig is. Met de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen als de rechtbank in de aangevallen uitspraak is ook de Raad er voldoende van overtuigd geraakt dat een urenbeperking niet meer noodzakelijk is. In hoger beroep heeft appellante haar stelling overigens niet met nadere medische gegevens onderbouwd.
3.4. Uitgaande van de juistheid van de ten aanzien van appellante vastgestelde medische beperkingen is ook de Raad niet gebleken dat de geduide functies niet passend zouden zijn voor appellante. Ook als de functies van haringinlegger (SBC-code 271070) niet aan de schatting ten grondslag gelegd zou worden zou dit niet tot een andere arbeidsongeschiktheidsklasse leiden. De Raad ziet evenmin als de rechtbank in waarom functies met wisselende diensten niet geschikt zouden zijn voor appellante. Er gelden voor appellante immers geen beperkingen met betrekking tot werktijden.
3.5. Uit hetgeen in 3.1. tot en met 3.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR