Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3414

Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808941/1/H3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij e-mailbericht van 28 augustus 2007 heeft een journalist, werkzaam bij het Haarlems Dagblad/de IJmuider Courant, de Consumentenautoriteit om inzage verzocht van alle bij deze berustende klachten over appellante (hierna: Pretium). Bij e-mailbericht van 28 augustus 2007 heeft de Consumentenautoriteit aan deze journalist te kennen gegeven dat zij inzage kan krijgen in de geanonimiseerde klachten, zoals die aan Pretium ter inzage zijn gegeven. Bij brief van 14 september 2007 heeft de Consumentenautoriteit aan een journalist, werkzaam bij De Gooi- en Eemlander, geanonimiseerde afschriften verstrekt van een aantal klachten over Pretium. Bij brief van 4 oktober 2007 heeft de Consumentenautoriteit aan Pretium te kennen gegeven dat zij twee journalisten op hun verzoek inzage heeft gegeven in de desbetreffende klachten.


Uitspraak

200808941/1/H3. Datum uitspraak: 22 juli 2009. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pretium Telecom B.V., gevestigd te Haarlem, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 30 oktober 2008 in zaak nr. 08/4643 in het geding tussen: appellante en de Consumentenautoriteit. 1. Procesverloop Bij e-mailbericht van 28 augustus 2007 heeft een journalist, werkzaam bij het Haarlems Dagblad/de IJmuider Courant, de Consumentenautoriteit om inzage verzocht van alle bij deze berustende klachten over appellante (hierna: Pretium). Bij e-mailbericht van 28 augustus 2007 heeft de Consumentenautoriteit aan deze journalist te kennen gegeven dat zij inzage kan krijgen in de geanonimiseerde klachten, zoals die aan Pretium ter inzage zijn gegeven. Bij brief van 14 september 2007 heeft de Consumentenautoriteit aan een journalist, werkzaam bij De Gooi- en Eemlander, geanonimiseerde afschriften verstrekt van een aantal klachten over Pretium. Bij brief van 4 oktober 2007 heeft de Consumentenautoriteit aan Pretium te kennen gegeven dat zij twee journalisten op hun verzoek inzage heeft gegeven in de desbetreffende klachten. Bij besluit van 23 januari 2008 heeft de Consumentenautoriteit het door Pretium tegen het e-mailbericht van 28 augustus 2007 en de brief van 14 september 2007 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 30 oktober 2008, verzonden op 3 november 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door Pretium daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft Pretium bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 januari 2009. De Consumentenautoriteit heeft een verweerschrift ingediend. Pretium heeft nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2009, waar Pretium, vertegenwoordigd door mr. M.J. Geus en mr. F.J. Webbink, beiden advocaat te Den Haag, en de Consumentenautoriteit, vertegenwoordigd door mr. I.M.C. van Leeuwen, werkzaam bij de Consumentenautoriteit, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie. Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen. Ingevolge het derde lid behoeft hij bij zijn verzoek geen belang te stellen. Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11. Ingevolge artikel 6, derde lid, wordt, indien het bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken, terwijl naar verwachting een belanghebbende bezwaar daar tegen heeft, de informatie niet eerder verstrekt dan twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt. 2.2. Bij brief van 5 april 2007 heeft Pretium de Consumentenautoriteit verzocht om afschriften van alle bij deze bekende klachten over haar aan haar te verstrekken. Hierbij heeft zij, voor zover nodig, beroep op de Wob gedaan. Bij besluit van 19 april 2007 heeft de Consumentenautoriteit klachten van consumenten over Pretium in geanonimiseerde vorm openbaar gemaakt. Hiertoe heeft zij overwogen dat de door Pretium gevraagde informatie ook persoonsgegevens bevat en verstrekking van deze informatie het belang van de persoonlijke levenssfeer van de indieners van de klachten schaadt. Volgens de Consumentenautoriteit moet het verstrekken van de door Pretium verzochte informatie in ongeanonimiseerde vorm op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob achterwege blijven. Bij besluit van 26 juli 2007 heeft de Consumentenautoriteit het door Pretium tegen het besluit van 19 april 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 2.3. Aan het besluit van 23 januari 2008 heeft de Consumentenautoriteit ten grondslag gelegd dat het verzoek van Pretium van 5 april 2007 is beoordeeld met toepassing van de Wob. Gezien het karakter van die wet als algemene openbaarmakingsregeling en het uitgangspunt dat informatie die eenmaal openbaar is gemaakt, dat blijft, zijn de geanonimiseerde klachten sinds het besluit van 19 april 2007 openbaar. Indien derden zich tot haar wenden met het verzoek om deze in te zien, is zij gehouden om inzage te verlenen. De verstrekking van de openbare geanonimiseerde klachten aan de journalisten, is geen rechtshandeling, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), aldus de Consumentenautoriteit. 2.4. Pretium betoogt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank, door aan te nemen dat de informatie die bij besluit van 19 april 2007 aan Pretium is verstrekt, op grond van de Wob openbaar is gemaakt, heeft miskend dat de ordners met de klachten ongevraagd, dan wel abusievelijk aan haar zijn toegezonden, zodat de Wob niet op deze verstrekking van toepassing is. Zij heeft de Consumentenautoriteit verzocht om toezending van ongeanonimiseerde klachten. De ongevraagde toezending van de geanonimiseerde klachten is volgens haar louter een feitelijke handeling. De verstrekking van de geanonimiseerde klachten aan de journalisten is dan ook ten onrechte niet aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Verder is haar verzoek van 5 april 2007 niet op de Wob gebaseerd, maar op de Wet handhaving consumentenbescherming (hierna: Whc). De rechtbank heeft miskend dat de Whc een exclusieve openbaarmakingsregeling bevat met een uitputtend karakter, die in de weg staat aan openbaarmaking van stukken uit het onderzoeksdossier aan journalisten. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat het uitgangspunt "eens openbaar altijd openbaar" in dit geval onverkort geldt. Onverkorte handhaving van dit uitgangspunt levert strijd op met Verordening (EG) 2006/2004 betreffende de samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming. Het verstrekken van de klachten aan de journalisten is ook in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank heeft tenslotte ook miskend dat artikel 6, derde lid, van de Wob in dit geval van toepassing is, nu de Consumentenautoriteit een besluit heeft genomen op het verzoek van de journalisten om openbaarmaking van de klachten op grond van de Wob, aldus Pretium. 2.4.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Consumentenautoriteit de geanonimiseerde klachten bij besluit van 19 april 2007 krachtens de Wob openbaar heeft gemaakt. Zij heeft evenzeer terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de geanonimiseerde klachten per abuis aan Pretium zijn toegezonden. Bij dat besluit is op het verzoek van Pretium om de klachten openbaar te maken op grond van de Wob beslist. Hierbij heeft de Consumentenautoriteit het belang van openbaarheid afgewogen tegen het in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob vermelde belang. Dat het verzoek daarbij gedeeltelijk is afgewezen, omdat persoonsgegevens in de klachten zijn weggelakt, maakt dat niet anders. De rechtbank heeft voorts ook terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2000 in zaak nr. 199900528/1 (www.rechtspraak.nl) overwogen dat de op grond van de Wob vereiste belangenafweging niet kan leiden tot bekendmaking aan slechts een bepaalde verzoeker met een specifiek belang. De geanonimiseerde klachten waren na de openbaarmaking derhalve desgevraagd voor iedere burger ter inzage beschikbaar. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de Consumentenautoriteit het bezwaar van Pretium terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de verstrekking van de geanonimiseerde klachten aan de journalisten, gezien de openbaarmaking van deze klachten bij besluit van 19 april 2007 op grond van de Wob, geen besluit is en daarmee ook niet gelijk is te stellen. Zij heeft evenzeer met juistheid geoordeeld dat artikel 6, derde lid, van de Wob in dit geval toepassing mist, omdat de verstrekking van de geanonimiseerde klachten aan de journalisten een feitelijke handeling is en geen besluit krachtens de Wob. De rechtbank heeft aan het door Pretium gevoerde betoog dat haar verzoek van 5 april 2007 op de Whc is gebaseerd en de Wob toepassing mist, omdat de Whc een exclusieve en uitputtende openbaarmakingsregeling bevat en aan het betoog dat het besluit van 19 april 2007 in strijd is met Europese regelgeving, terecht niet de betekenis gehecht die Pretium daaraan gehecht wilde zien, nu Pretium tegen het besluit van 26 juli 2007 geen rechtsmiddel heeft aangewend. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Klein voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009. 97-581.