
Jurisprudentie
BJ3411
Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808586/1/H2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808586/1/H2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 14 juli 2008 heeft het bestuur van de stichting Stichting Openbaar Primair Onderwijs Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel (hierna: het bestuur) [zoon] van [appellanten], per 1 september 2008 van de openbare school 'De Wonderwind' verwijderd.
Uitspraak
200808586/1/H2.
Datum uitspraak: 22 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 20 oktober 2008 in zaak nrs. 08/1175 en 08/1176 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het bestuur van de stichting Stichting Openbaar Primair Onderwijs Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2008 heeft het bestuur van de stichting Stichting Openbaar Primair Onderwijs Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel (hierna: het bestuur) [zoon] van [appellanten], per 1 september 2008 van de openbare school 'De Wonderwind' verwijderd.
Bij besluit van 29 september 2008 heeft het bestuur het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht (hierna: de voorzieningenrechter) [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2008, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2009, waar [een der appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. I.P.M. Boelens, advocaat te Zeist, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. F.J.J.M. Janssen, juridisch adviseur in dienst van E&S Advies en Management, [directeur] van de stichting, en [directeur] van de school 'De Wonderwind', zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), voor zover hier van belang, berust de beslissing over toelating en verwijdering van leerlingen bij het bevoegd gezag.
Ingevolge het tweede lid vindt toelating van leerlingen afkomstig van een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, alsmede overgang van een leerling naar een dergelijke school of instelling, slechts plaats in overeenstemming met de ouders.
Ingevolge het vijfde lid hoort het bevoegd gezag de betrokken groepsleraar voordat wordt besloten tot verwijdering. Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedragen dat een andere school, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs bereid is de leerling toe te laten. Indien aantoonbaar gedurende 8 weken zonder succes is gezocht naar een zodanige school of instelling waarnaar kan worden verwezen, kan in afwijking van de vorige volzin tot definitieve verwijdering worden overgegaan.
2.2. Het bestuur heeft aan verwijdering van [zoon] ten grondslag gelegd dat de school "handelingsverlegen" is met [zoon]. De school kan de begeleiding en aanpak die [zoon] nodig heeft, niet bieden. Vanwege het gedrag van [zoon] komt voorts de voortgang van het onderwijs aan de andere leerlingen in de groep in het gedrang.
2.3. [appellanten] betogen in de eerste plaats dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de verwijdering van [zoon] in strijd is met artikel 40 van de WPO. Zij voeren aan dat uit de wetsgeschiedenis van die bepaling volgt dat de bevoegdheid tot verwijdering niet ziet op de overgang van gewoon naar speciaal onderwijs. Voorts voeren zij aan dat geen sprake is van overeenstemming met de ouders, zoals vereist door het tweede lid van artikel 40. Ook heeft de voorzieningenrechter ten onrechte aangenomen dat in artikel 40 van de WPO een discretionaire bevoegdheid voor het bevoegd gezag is neergelegd waarvan de toepassing terughoudend moet worden beoordeeld, aldus [appellanten].
2.3.1. Dit betoog faalt. Het besluit van 14 juli 2008 ziet op verwijdering van [zoon] vanwege het feit dat hij niet te handhaven is op 'De Wonderwind', niet op de overgang van [zoon] naar een school voor speciaal onderwijs. Anders dan [appellanten] menen, is het tweede lid van artikel 40 van de WPO niet op het besluit hier aan de orde van toepassing; het heeft uitsluitend betrekking heeft op toelating tot en de overgang naar een instelling voor speciaal onderwijs. De uitleg die [appellanten] aan deze bepaling geven zou het vijfde lid van dit artikel, dat ziet op verwijdering van een school en daarbij bepaalt dat het bevoegd gezag ervoor moet zorg dragen dat een andere school, al dan niet voor speciaal onderwijs, bereid is de leerling toe te laten, zinledig maken. De voorzieningenrechter is terecht tot het oordeel gekomen dat het bevoegd gezag bevoegd is om met toepassing van artikel 40, eerste lid, gelezen in samenhang met het vijfde lid, tot verwijdering van een leerling over te gaan indien de school de leerling niet langer kan handhaven.
2.4. [appellanten] betogen voorts dat de voorzieningenrechter er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat aan het besluit procedurele gebreken kleven, omdat niet is gebleken dat de beslissing op bezwaar bevoegdelijk, door het gehele bestuur, is genomen en het bestuur niet heeft voldaan aan de zoekplicht als neergelegd in het vijfde lid van artikel 40, aldus [appellanten].
2.4.1. Het bestuur heeft gesteld dat na de hoorzitting 29 september 2008 alle bestuursleden over het te nemen besluit op de hoogte zijn gesteld en dat het ontwerpbesluit ook door middel van e-mail aan hen is voorgelegd. De Afdeling acht aannemelijk dat deze werkwijze is gevolgd. Nu moet worden aangenomen dat alle leden van het bestuur hebben ingestemd met het besluit, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de beslissing op bezwaar niet bevoegdelijk, door het gehele bestuur, zou zijn genomen.
Voorts heeft de rechtbank evenzeer terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het bestuur niet heeft voldaan aan de in het vijfde lid van artikel 40 neergelegde verplichting. De Sint-Mattheüsschool is bereid gevonden om [zoon] toe te laten. Dat deze school een school voor speciaal onderwijs is, noopte het bestuur er niet toe een andere school te zoeken.
2.5. [appellanten] betogen ten slotte dat het besluit tot verwijdering niet zorgvuldig is voorbereid, onder meer omdat geen deskundige is geraadpleegd, de groepsleraar niet door het bestuur is gehoord en niet is onderzocht of andere mogelijkheden kunnen worden benut. Voorts is onvoldoende gemotiveerd waarom de problemen van [zoon] moeten leiden tot verwijdering.
2.5.1. Vooropgesteld moet worden dat het bestuur van het bevoegd gezag in geval van verwijdering van een leerling de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet betrachten, zeker waar het gaat om verwijdering vanwege handelingsverlegenheid in verband met de geestelijke handicap van een leerling. In het bijzonder dient het bevoegd gezag genoegzaam te onderbouwen waarom de leerling niet langer op de school is te handhaven.
Uit het besluit van 14 juli 2008 blijkt onvoldoende waarin de handelingsverlegenheid van de school met [zoon] is gelegen. Het bestuur heeft aan zijn besluit geen advies van een onafhankelijke deskundige ten grondslag gelegd waaruit blijkt dat [zoon] niet langer is te handhaven op 'De Wonderwind'. Het heeft weliswaar een onderwijsconsulent geconsulteerd, maar van diens bevindingen blijkt niet uit het dossier. Daarnaast blijkt ook niet uit het dossier dat het bestuur de groepsleraar heeft gehoord en dat deze zich zonder meer op het standpunt stelt dat [zoon] niet is te handhaven.
Naar aanleiding van het besluit van 14 juli 2008 hebben [appellanten] het Centrum voor Consultatie en Expertise (hierna: het CCE) gevraagd een 'second opinion' uit te brengen. Op 25 juli 2008 heeft het CCE advies uitgebracht. In dit advies heeft het CCE aangegeven welke ondersteuning [zoon] nodig heeft in het onderwijs en aanbevelingen geformuleerd om [zoon] de begeleiding te bieden die nodig is. Het bestuur heeft in de beslissing op bezwaar niet nader uiteengezet om welke redenen de gedane aanbevelingen op basis waarvan [zoon] alsnog de begeleiding en aandacht kan worden geboden die hij nodig heeft, niet kunnen worden geïmplementeerd. Uit het besluit op bezwaar blijkt dan ook onvoldoende dat het bestuur de benodigde zorgvuldigheid heeft betracht bij het nemen van het besluit tot verwijdering van [zoon] van 'De Wonderwind'. Dit heeft ertoe geleid dat het besluit tevens onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft het besluit ten onrechte in stand gelaten.
2.5.2. Ter zitting heeft de directeur van de 'De Wonderwind', als aanvulling op het verweerschrift, uiteengezet hoe het bestuur tot de beslissing op bezwaar is gekomen. De directeur van 'De Wonderwind' heeft aan de hand van het door [appellanten] overgelegde rapport van het CCE nagegaan welke ondersteuning [zoon] nodig heeft. Hij heeft vervolgens nagegaan of de school de noodzakelijke ondersteuning kan bieden, al dan niet met behulp van externe financiering, waaronder gelden uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Op basis van de ervaringen van de groepsleerkracht, de leerkrachtondersteuner en de ambulant begeleider en de eigen kennis van de school en wat de school kan bieden, is de directeur tot de conclusie gekomen dat de school [zoon] niet de ondersteuning kan bieden die hij nodig heeft. Voorts heeft de directeur uiteengezet dat [zoon] niet had kunnen blijven zitten in de groep waarin hij op dat moment zat, omdat de leerlingen in die klas significant jonger en fysiek beduidend kleiner zijn dan [zoon], hetgeen noch voor deze kinderen noch voor [zoon] een gewenste situatie is. Evenmin had [zoon] kunnen doorstromen naar groep vijf. In de eerste plaats omdat deze groep een combinatieklas was die groter was dan de klas waarin [zoon] zat, waardoor de fysieke ruimte ontbrak om [zoon] een rustige werkplek te bieden. In de tweede plaats omdat het verschil in geestelijke leeftijd, dat enkele jaren bedraagt, tussen [zoon] en zijn klasgenoten dan te groot zou zijn. Door deze beide factoren zou het bieden van ondersteuning en begeleiding aan [zoon] zonder dat het leerproces van de klasgenoten er onder zou lijden moeilijker worden dan het reeds was.
2.5.3. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat een aldus gemotiveerd nieuw besluit op bezwaar geen stand zou houden. Om die reden ziet de Afdeling aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van 20 oktober 2008 in stand te laten.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
2.7. Het bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
In het sedert 1 juli 2009 geldende vierde lid van artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat de vermogensrechtelijke rechtsgevolgen van een handeling van een bestuursorgaan de rechtspersoon treffen waartoe het bestuursorgaan behoort. Tegelijk is het derde lid van artikel 8:75 van de Awb komen te vervallen. In verband hiermee is het niet meer nodig dat de Afdeling in geval zij het bestuursorgaan in de kosten veroordeelt, de rechtspersoon aanwijst die de kosten moet vergoeden. Welke rechtspersoon daartoe is gehouden, volgt thans rechtstreeks uit de wet.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 20 oktober 2008 in zaak nrs. 08/1175 en 08/1176;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 29 september 2008 gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt het bestuur van de stichting Stichting Openbaar Primair Onderwijs Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtwee-entwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. veroordeelt het bestuur van de stichting Stichting Openbaar Primair Onderwijs Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het bestuur van de stichting Stichting Openbaar Primair Onderwijs Capelle en Krimpen aan den IJssel aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 361,00 (zegge: driehonderdeenenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009
362.