
Jurisprudentie
BJ3410
Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808434/1/H2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808434/1/H2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluiten van 27 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leudal (hierna: het college) [appellant A], [appellant B], [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C], met onmiddellijke ingang ontslagen als leden van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Leudal.
Uitspraak
200808434/1/H2.
Datum uitspraak: 22 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te [woonplaats], en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 september 2008 in zaken nrs. 08/226, 08/227, 08/228, 08/229 en 08/230 in het geding tussen:
appellanten en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Leudal.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 27 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leudal (hierna: het college) [appellant A], [appellant B], [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C], met onmiddellijke ingang ontslagen als leden van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Leudal.
Bij besluiten van 11 december 2007 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het door [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de op hen betrekking hebbende ontslagbesluiten herroepen, nieuwe besluiten van gelijke strekking genomen en aan hen een schadevergoeding toegekend.
Bij uitspraak van 30 september 2008, verzonden op 10 oktober 2008, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het de hoogte van de aan [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C] toegekende schadevergoeding betreft, de bestreden besluiten in zoverre vernietigd, bepaald dat hun een aanvullende schadevergoeding toekomt, bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A], [appellant B], [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 december 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2009, waar [appellant A] en [appellant B], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Kragten, werkzaam als juridisch adviseur, en F.E.G.H. Stevens, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is het hoger beroep, voor zover ingesteld door [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C], ingetrokken.
2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening commissie bezwaarschriften 2007 is er een commissie ter voorbereiding van de beslissing op bezwaren tegen besluiten van de raad, het college en de burgemeester.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, bestaat de commissie uit een voorzitter en ten minste twee leden.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, worden de voorzitter en de leden door het college benoemd, geschorst en ontslagen.
2.3. [appellant A] en [appellant B] zijn onderscheidenlijk als voorzitter en lid van de commissie bezwaarschriften van de voormalige gemeente Heythuysen (thans: de gemeente Leudal) vanaf halverwege 2006 tot begin 2007 betrokken geweest bij de behandeling van drie bezwaarschriften van een tuinbouwbedrijf tegen besluiten van het college van de gemeente Heythuysen met betrekking tot, samengevat weergegeven, de huisvesting van seizoensarbeiders en de ruimtelijke inpassing daarvan op het adres Hunselerdijk 7 te Kelpen-Oler. Op 19 oktober 2006 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Daarbij heeft [appellant A] aangegeven de advisering op te schorten om het tuinbouwbedrijf in de gelegenheid te stellen een brief te zenden aan het college om te bezien of een oplossing voor het geschil kan worden gevonden die voldoet aan de in het van toepassing zijnde beleid gestelde uitgangspunten. Bij brief van 10 november 2006 heeft het tuinbouwbedrijf het college verzocht hem in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of een voor beide partijen bevredigende oplossing kan worden gevonden. Het college van de toenmalige gemeente Heythuysen heeft bij brief van 22 november 2006 afwijzend op dit verzoek beslist en bij brief van 29 november 2006 de commissie bezwaarschriften verzocht advies uit te brengen.
Bij brieven van 11 januari 2007 zijn partijen door de commissie opgeroepen voor een nieuwe hoorzitting op 25 januari 2007. De commissie bezwaarschriften bestond voor deze zaak uit [appellant A] als voorzitter en [appellant B] en [belanghebbende C] als leden. Bij brieven van 22 januari 2007 is partijen meegedeeld dat de hoorzitting geen doorgang zou vinden, omdat G. Driessen, lid van gedeputeerde staten van Limburg, zich desgevraagd bereid had verklaard een bemiddelingspoging te ondernemen om in onderhavige zaken tot een voor alle partijen bevredigende oplossing te komen.
Op 15 februari 2007 heeft de burgemeester gesproken met [appellant A]. Daarbij heeft de burgemeester zijn verontwaardiging uitgesproken over het door de commissie bezwaarschriften naast zich neerleggen van het standpunt van het college, vervat in de brieven van 22 en 29 november 2006, en het overgaan tot zelfstandig handelen buiten de eigen bevoegdheid.
2.4. Bij besluiten van 27 februari 2007, gehandhaafd bij besluiten van 11 december 2007, heeft het college [appellant A] en [appellant B] met onmiddellijke ingang ontslagen als leden van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Leudal. Aan die besluiten heeft het college ten grondslag gelegd dat het naast zich neerleggen van het standpunt van het college, vervat in de brieven van 22 en 29 november 2006, en het in weerwil daarvan eigenmachtig initiëren van een bemiddelingspoging onbegrijpelijk en onacceptabel is en dat dientengevolge sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk.
2.5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake was van een bemiddelingspoging die een vertrouwensbreuk heeft veroorzaakt. Zij stellen zich op het standpunt dat uit de door de secretaris van de commissie bezwaarschriften verzonden brieven van 22 januari 2007 niet de conclusie kan worden getrokken dat sprake was van een bemiddelingspoging. Volgens [appellant A] en [appellant B] heeft [appellant A] bovendien in een persoonlijk onderhoud met de burgemeester op 15 februari 2007 expliciet duidelijk gemaakt wat de bedoeling was, hetgeen ook blijkt uit een e-mail 15 januari 2007 aan een contactfunctionaris bij de provincie Limburg. Tevens is bij e-mail van 24 februari 2007, derhalve vóór de ontslagbesluiten, aan de secretaris van de commissie medegedeeld dat zou worden afgezien van een bemiddelingspoging, aldus [appellant A] en [appellant B].
2.5.1. In bedoelde e-mail van 15 januari 2007 heeft [appellant A] in zijn hoedanigheid van voorzitter van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Leudal gevraagd of het mogelijk is gedeputeerde G. Driessen een bemiddelende rol te laten spelen in het geschil tussen het college en het tuinbouwbedrijf. Bij brieven van 22 januari 2007 heeft de secretaris van de commissie bezwaarschriften, namens de voorzitter, het college en het tuinbouwbedrijf medegedeeld dat G. Driessen zich bereid heeft verklaard een bemiddelingspoging te ondernemen. In die brief is aangegeven dat de behandeling van de zaak in afwachting van het resultaat van de bemiddelingspoging zal worden uitgesteld. Hieruit kan, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, worden afgeleid dat de voorzitter van de commissie bezwaarschriften bemiddeling door G. Driessen beoogde.
Gelet op de brief van het college van de gemeente Heythuysen van 29 november 2006, waarin de commissie bezwaarschriften is verzocht advies uit te brengen en de bijgevoegde brief van het college van 22 november 2006, waarin het verzoek om te pogen in overleg tot een voor beide partijen acceptabele oplossing te komen was afwezen, had het voor de leden van de commissie bezwaarschriften duidelijk moeten zijn dat het college geen prijs stelde op nader onderzoek naar de mogelijkheid in onderling overleg een oplossing te bereiken. Uit de e-mail van [appellant A] van 15 januari 2007 blijkt dat hij op de hoogte was van dat standpunt van het college. Desondanks heeft [appellant A], met medeweten van [appellant B], maar zonder het college daarover te informeren, het lid van gedeputeerde staten, G. Driessen, benaderd met de vraag of hij bereid was een bemiddelende rol te spelen. Aldus hebben [appellant A] en [appellant B] positie gekozen tegenover het college, waarmee zij, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, hun rol en verantwoordelijkheid als leden van de commissie bezwaarschriften hebben miskend, en wel in die mate dat het college kon spreken van een vertrouwensbreuk. Dat [appellant A] bij e-mail van 24 februari 2007 alsnog aan de secretaris van de commissie bezwaarschriften heeft medegedeeld dat zal worden afgezien van een bemiddelingspoging doet hieraan niet af. Het betoog faalt.
2.6. [appellant A] en [appellant B] betogen verder, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank aan de constatering dat het college, alvorens de ontslagbesluiten te nemen, hen niet op de voet van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gehoord, ten onrechte niet de conclusie heeft verbonden dat de besluiten op onvoldoende zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen.
2.6.1. Ook dit betoog faalt. Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Awb diende het college [appellant A] en [appellant B] voorafgaand aan het nemen van de besluiten van 27 februari 2007 in de gelegenheid te stellen hun zienswijze naar voren te brengen. Indien en voor zover het er voor moet worden gehouden dat dit niet is gebeurd, is dit verzuim genoegzaam hersteld nu het college [appellant A] en [appellant B] in de bezwaarfase wel heeft gehoord. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat de ontslagbesluiten op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009
164/58-502.