Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3404

Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808549/1/H3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij onderscheiden besluiten van 22 augustus 2007 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) algehele sluiting bevolen van coffeeshop "The Comic" aan de Prins Hendrikstraat 217 A te Hoek van Holland (hierna: de coffeeshop) voor een periode van zes maanden en de exploitatievergunning van de coffeeshop ingetrokken voor een periode van zes maanden.


Uitspraak

200808549/1/H3. Datum uitspraak: 22 juli 2009. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: P. Faase, wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2008 in zaak nr. 08/732 in het geding tussen: P. Faase en de burgemeester van Rotterdam. 1. Procesverloop Bij onderscheiden besluiten van 22 augustus 2007 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) algehele sluiting bevolen van coffeeshop "The Comic" aan de Prins Hendrikstraat 217 A te Hoek van Holland (hierna: de coffeeshop) voor een periode van zes maanden en de exploitatievergunning van de coffeeshop ingetrokken voor een periode van zes maanden. Bij besluit van 9 januari 2008 heeft de burgemeester het door P. Faase (hierna: Faase) en R. Kanters (hierna: Kanters) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door Faase daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover bij het besluit van 9 januari 2008 het sluitingsbevel is gehandhaafd, dat besluit in zoverre vernietigd en het sluitingsbevel herroepen en het beroep voor zover het betrekking heeft op de intrekking van de exploitatievergunning, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft Faase bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2008, hoger beroep ingesteld. De burgemeester heeft bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2009, nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2009, waar Faase, vertegenwoordigd door mr. J.C. Herwijnen, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het hoger beroep heeft slechts betrekking op het oordeel van de rechtbank dat het beroep voor zover het betrekking heeft op de intrekking van de exploitatievergunning, zoals gehandhaafd in bezwaar, ongegrond is. 2.2. Ingevolge artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2004, zoals deze gold tot 2 augustus 2008 (hierna: de APV) weigert de burgemeester de exploitatievergunning of trekt deze in, indien de exploitant of de beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Ingevolge artikel 2.3.11, eerste lid, vervalt de exploitatievergunning zodra de exploitant dan wel de exploitanten de exploitatie van de inrichting heeft dan wel hebben beëindigd. Ingevolge het tweede lid geeft de exploitant, dan wel exploitanten dan wel een van de exploitanten uiterlijk binnen een week na de beëindiging van de exploitatie daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester. 2.3. Niet in geschil is dat op 15 juni 2007 in een bij de coffeeshop behorende ruimte een grote handelsvoorraad softdrugs is aangetroffen. Tevens is op die datum in de woning van Kanters, die op dat moment samen met Faase exploitant van de coffeeshop was, een hennepkwekerij aangetroffen. Kanters heeft zich begin juli 2007 teruggetrokken als exploitant. 2.4. De rechtbank heeft overwogen dat Kanters zich weliswaar op 5 juli 2007 bij de Kamer van Koophandel heeft laten uitschrijven als mede-exploitant, maar dat hiermee de tenaamstelling van de exploitatievergunning nog niet is gewijzigd. De burgemeester heeft daarom terecht het levensgedrag van Kanters in zijn besluitvorming betrokken. Daar komt bij dat door de aangetroffen grote handelsvoorraad van in ieder geval 24 kilogram softdrugs, niet alleen Kanters maar ook Faase zich schuldig heeft gemaakt aan een feit dat strafbaar is gesteld bij artikel 3 van de Opiumwet, zodat het gedoogbeleid niet van toepassing is. Dat Faase de inkoop aan Kanters overliet en niet wist dat de handelsvoorraad zo groot was, doet niet af aan zijn verantwoordelijkheid dat hij als mede-exploitant er zorg voor diende te dragen dat de bedrijfsvoering binnen de grenzen van het gedoogbeleid bleef, aldus de rechtbank. Op grond hiervan heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het criterium van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder e, van de APV is voldaan, aldus de rechtbank. 2.5. Faase bestrijdt dit oordeel. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester terecht het levensgedrag van Kanters bij zijn besluitvorming heeft betrokken omdat Kanters zich al voor het besluit van 22 augustus 2007 als exploitant heeft teruggetrokken. Het past zijns inziens niet dat het feit dat in de woning van Kanters een hennepkwekerij is aangetroffen, hem wordt aangerekend. Voorts voert Faase aan dat hij niet van slecht levensgedrag is. Hij betoogt dat op overschrijding van de handelsvoorraad van de coffeeshop de kwalificatie "van slecht levensgedrag" niet van toepassing is, aangezien overschrijding van de handelsvoorraad geldt als overtreding van een van de voor coffeeshops vastgestelde AHOJG-plus-criteria, waarvoor een ander beleid is vastgesteld. 2.6. De exploitatievergunning is verleend aan Kanters en Faase, handelend onder de naam The Comic v.o.f. Zoals ter zitting door Faase en de burgemeester is bevestigd, houdt dit in dat de vergunning is verleend aan de door Kanters en Faase gevormde vennootschap onder firma. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is de tenaamstelling van de vergunning niet gewijzigd doordat Kanters zich als mede-exploitant heeft laten uitschrijven bij de Kamer van Koophandel. Ook de aan de gemeente gerichte verklaring van Kanters van 8 juli 2007 dat hij zich terugtrekt als exploitant brengt niet mee dat de vergunning niet meer geacht moet worden te zijn verleend aan de door Kanters en Faase gevormde vennootschap onder firma. De rechtbank heeft daarom met juistheid overwogen dat de burgemeester terecht het levensgedrag van Kanters in zijn besluitvorming heeft betrokken. Nu in hoger beroep niet is bestreden dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat Kanters van slecht levensgedrag is, brengt dit mee dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat aan het criterium van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder e, van de APV is voldaan. De burgemeester was reeds daarom gehouden de exploitatievergunning in te trekken. Gelet daarop kan in het midden worden gelaten of ook Faase kan worden aangemerkt als zijnde van slecht levensgedrag. 2.7. Faase betoogt ten slotte dat de intrekking van de exploitatievergunning punitief van aard is en disproportioneel gelet op de ernst van het verwijt in verhouding tot de opgelegde maatregel. 2.8. In het besluit van 9 januari 2009 heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat de intrekking van de exploitatievergunning voor de duur van zes maanden niet onredelijk is omdat het een exploitatievergunning betreft voor een coffeeshop en de geconstateerde strafbare feiten, die direct raken aan en verband houden met de exploitatie van een coffeeshop, het vertrouwen in beide exploitanten ernstig heeft geschaad. Er is geen grond voor het oordeel dat de burgemeester zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Dat de coffeeshop, naar Faase stelt, een probleemloos verleden heeft maakt dat, gezien de ernst van de feiten waarop de burgemeester zich heeft gebaseerd, niet anders en ook de zwaarte van de maatregel - intrekking van de exploitatievergunning - waardoor ook Faase wordt getroffen, vormt geen grond voor een ander oordeel. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de intrekking van de exploitatievergunning geen punitieve sanctie is, nu deze intrekking niet is gericht op het toebrengen van concreet nadeel dat verder gaat dan herstel van de rechtstoestand voor de verlening van de vergunning. 2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd. 2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Klein voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009. 413.