Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3384

Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809158/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 november 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) op het voormalige Dicoterrein op de locatie Losplaats 3 te Uden drie gevallen van ernstige verontreiniging vastgesteld, waarvan voor één geval spoedige sanering noodzakelijk is. Dit besluit is op 19 november 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200809158/1/M2. Datum uitspraak: 22 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: De commanditaire vennootschap Veldmolen C.V., gevestigd te Rosmalen, waarvan de vennoten zijn de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Heijmans Vastgoed Realisatie B.V., gevestigd te Rosmalen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ahold Vastgoed B.V., gevestigd te Zaandam, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ING Real Estate B.V., gevestigd te 's-Gravenhage, appellante, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 november 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) op het voormalige Dicoterrein op de locatie Losplaats 3 te Uden drie gevallen van ernstige verontreiniging vastgesteld, waarvan voor één geval spoedige sanering noodzakelijk is. Dit besluit is op 19 november 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft de commanditaire vennootschap Veldmolen C.V. (hierna: de vennootschap) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2009, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door mr. W.B. Kroon, advocaat te Breda, ing. A. Penen en ing. W.M.B. Mettler, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.C.S. Warendorf, advocaat te Den Haag, en drs. E. van Alphen, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Uden, vertegenwoordigd door M.J.M. van den Elzen, als belanghebbende gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming en heeft betrekking op een locatie, Losplaats 3, die eigendom is van de vennootschap. Op deze locatie was eerder een fabrikant van stalen bedden gevestigd. 2.2. De vennootschap voert aan dat het college in het bestreden besluit ten onrechte heeft gesteld dat de percelen, kadastraal bekend gemeente Uden, sectie I, nummers 2493 en 2485, behoren tot de gevallen van ernstige verontreiniging. 2.2.1. In het verweerschrift heeft het college erkend dat deze percelen niet behoren tot de gevallen van ernstige verontreiniging. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook in strijd met het algemeen rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen. De beroepsgrond slaagt. 2.3. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming stellen gedeputeerde staten in een beschikking als bedoeld in artikel 29, eerste lid, waarbij zij vaststellen dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, tevens vast of het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leiden tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is. 2.3.1. Bij de vaststelling of zich een geval van noodzaak tot spoedige sanering voordoet heeft het college de Circulaire bodemsanering 2006 zoals gewijzigd per 1 oktober 2008 (hierna: de circulaire) tot uitgangspunt genomen. De circulaire hanteert de zogenoemde Sanscrit-methode. Op basis van deze methode en aan de hand van diverse grondwateronderzoeken komt het college in het bestreden besluit tot de conclusie dat voor één geval verspreiding leidt tot zodanige risico's dat spoedige sanering noodzakelijk is, en dat onvoldoende aanleiding bestaat om een locatiespecifieke risicobeoordeling uit te voeren. 2.3.2. De vennootschap betoogt dat het college ten onrechte de door haar overgelegde notitie 'Notitie varianten pluim' van 27 juni 2008, opgesteld door TTE Consultants B.V. (hierna: de notitie), niet inhoudelijk bij zijn beoordeling van de verspreidingsrisico's van de verontreiniging heeft betrokken. In dit verband voert zij aan dat uit de notitie blijkt dat spoedige sanering in het desbetreffende geval niet noodzakelijk is, omdat de verontreiniging zich door de bijzondere geografische situatie ter plaatse niet verspreidt. Daarnaast voert zij aan dat uit de notitie ook blijkt dat, gelet op de bijzondere situatie ter plaatse, niet met een standaard risicobeoordeling kon worden volstaan, maar dat het college voor de vaststelling of zich een geval van noodzaak tot spoedig saneren voordoet een locatiespecifieke risicobeoordeling had moeten uitvoeren. 2.3.3. In de door de vennootschap overgelegde notitie, die blijkens het bestreden besluit door het college bij zijn beoordeling is betrokken, wordt de verwachting uitgesproken dat er in het desbetreffende geval geen onaanvaardbare risico's voor verspreiding zijn. Deze enkele, niet met toereikend onderzoeksmateriaal gestaafde, verwachting kan er naar het oordeel van de Afdeling niet toe leiden dat het college niet heeft mogen concluderen dat spoedige sanering noodzakelijk is. Evenmin maakt de in de notitie gestelde verwachting het naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat onvoldoende aanleiding bestaat om een locatiespecifieke risicobeoordeling uit te voeren. Gelet hierop, alsmede de diverse grondwateronderzoeken die aan de besluitvorming ten grondslag liggen, heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat spoedige sanering in de zin van artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming noodzakelijk is. De beroepsgrond faalt. 2.4. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij de percelen, kadastraal bekend gemeente Uden, sectie I, nummers 2493 en 2485, tot de gevallen van ernstige verontreiniging zijn gerekend. 2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 17 november 2008, kenmerk 1464061, voor zover daarbij de percelen, kadastraal bekend gemeente Uden, sectie I, nummers 2493 en 2485, tot de gevallen van ernstige verontreiniging zijn gerekend; III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond; IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij de commanditaire vennootschap Veldmolen C.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan de commanditaire vennootschap Veldmolen C.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan de commanditaire vennootschap Veldmolen C.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Leeuwen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009 373-584.