
Jurisprudentie
BJ3366
Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-07-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers284168 CV EXPL 08-1483
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2009-07-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers284168 CV EXPL 08-1483
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Interpretatie van cao. Aan de orde is de uitleg van de tekst “optimaal meewerken aan reintegratie”. Voor de uitleg van de bedrijfsarts en de werkgever wordt geen steun gevonden in de cao-tekst en bovendien is deze uitleg, gezien de daaraan verbonden rechtsgevolgen, niet aannemelijk. De kantonrechter hanteert de taalkundige uitleg
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
Zaak/rolnr.: 284168 CV EXPL 08-1483
Typ.: PK
Coll.:
Vonnis van de kantonrechter d.d. 15 juli 2009
i n z a k e
[eiser],
wonende aan [adres],
eiser,
gemachtigde: mr. C.A.M. Smeets.
t e g e n
de besloten vennootschap Mayfran Limburg B.V.,
gevestigd aan de Edisonstraat 7 te 6372 AK Landgraaf,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B.J. Bloemendal.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1 Bij tussenvonnis d.d. 26 november 2008 is een comparitie gelast welke plaats heeft gevonden op 13 februari 2009. Daarvan is een procesverbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
Gedaagde heeft een conclusie na comparitie met producties ingediend. Eiser heeft een conclusie van antwoord na comparitie met producties ingediend. Eiser heeft vervolgens nog producties nagezonden.
1.2 De inhoud van voormelde stukken geldt als hier herhaald.
1.3 Tenslotte is vonnis bepaald en de uitspraak daarvan is nader bepaald op heden. Door herverdeling van werkzaamheden wordt dit vonnis niet gewezen door de kantonrechter die de comparitie heeft geleid.
2. De vaststaande feiten
Tussen partijen is, voor zover hier van belang, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1 Eiser is op 21 januari 1980 bij gedaagde in dienst getreden als constructieaflasser. Laatstelijk was eiser werkzaam in de functie van bandlasser tegen een salaris van € 2.032,00
bruto per maand exclusief vakantietoeslag. Op 1 augustus 2007 is de dienstbetrekking tussen partijen beëindigd door opzegging middels een ontslagvergunning. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen was laatstelijk van toepassing de CAO Metalectro 2004/2007, nader te noemen de cao.
2.2 Artikel 6.4 lid 7 van de cao luidt als volgt:
“Indien en voor zolang de arbeidsongeschikte werknemer naar het oordeel van de werkgever en naar het oordeel van de bedrijfsarts optimaal meewerkt aan zijn herstel en re-integratie is de werkgever verplicht aan de werknemer na de eerste 52 weken van de arbeidsongeschiktheid gedurende 52 weken een aanvulling op het wettelijk verplichte loon te verstrekken ter hoogte van het verschil tussen het wettelijk verplichte loon en 80 % van het volledige Ziektewetdagloon.
2.3 In oktober 2003 is eiser arbeidsongeschikt geraakt voor de functie van constructieaflasser waarna eiser is gaan werken als bandlasser. Op 24 mei 2004 is eiser arbeidsongeschikt geraakt in deze functie. Met ingang van 31 januari 2005 is eiser voor 20 uur gaan werken als bandlasser en voor 20 uur als machinebediende. Op 16 juni 2005 is eiser in deze aangepaste functie uitgevallen. In de periode van 4 juli tot en met 13 juli 2005 heeft eiser weer volledig hervat waarna hij per 14 juli 2005 volledig is uitgevallen in de aangepaste functie. Over de periode van 24 mei 2004 tot 14 juli 2005 heeft gedaagde aan eiser 100% van het laatstverdiende loon voldaan. Vanaf 14 juli 2005 is gedaagde 70 % van het laatstverdiende loon gaan uitbetalen aan eiser met een beroep op artikel 6.4 lid 7 van de cao.
2.4 In een deskundigen oordeel d.d. 9 augustus 2005 heeft UWV geoordeeld dat de functie van lasser/machinebediende niet passend is te achten voor eiser. Op 5 december 2005 heeft de arbeidsdeskundige een rapportage opgesteld ter zake de geschiktheid van eiser voor eigen dan wel ander werk binnen of buiten de afdeling. Bij brief d.d. 23 januari 2006 heeft gedaagde aan eiser een aangepast plan van aanpak gestuurd met het verzoek dit te tekenen. Over de periode van 13 februari 2006 tot en met 2 maart 2006 heeft gedaagde, in verband met het niet ondertekenen van voornoemd plan van aanpak, geen loon betaald aan eiser. Eiser heeft hiertegen geprotesteerd. Over de periode van 3 maart 2006 tot en met 20 mei 2006 heeft gedaagde aan eiser 70% van het laatstverdiende loon voldaan.
3. Het geschil
3.1 Eiser vordert, na wijziging van eis, dat gedaagde, kort gezegd, zal worden veroordeeld om aan hem:
1. te betalen:
a. een bedrag ad 942,73 bruto ter zake van achterstallig loon plus vakantiegeld over de periode 13 februari tot en met 2 maart 2006;
b. een bedrag ad 538,71 bruto ter zake van achterstallig loon over de periode 21 mei tot en met 31 mei 2006 plus vakantiegeld;
c. een bedrag ad 2.633,48 bruto ter zake van 10 % loon (inclusief vakantiegeld) van het volledige salaris gedurende het tweede ziektejaar;
d. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over voornoemde bedragen ad € 2.057,46 bruto;
e. een bedrag ad € 833, - ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
f. de wettelijke rente over de sub a tot en met d genoemde bedragen vanaf 28 februari 2008 tot de dag der algehele voldoening;
g. de kosten van deze procedure;
2. terug te geven alle persoonlijke spullen van eiser die gedaagde nog onder zich houdt waaronder werkkleding, een waterkoker, een thermosfles, werkschoenen, werklaarzen (plus aangepaste zolen) en een koffiezetapparaatje op straffe van een dwangsom van € 50, - per dag dat gedaagde met nakoming van het in deze te wijzen vonnis in gebreke blijft, subsidiair te betalen een bedrag ad € 210, - ter zake van schadevergoeding.
3.2 Eiser stelt daartoe, onder meer, het volgende. Gedaagde heeft over de periode van 13 februari 2006 tot en met 2 maart 2006 geen loon aan eiser voldaan omdat eiser in eerste instantie weigerde het bijgestelde plan van aanpak te tekenen. Eiser stelt dat er goede gronden waren om niet te tekenen en dat er geen sprake was niet willen meewerken aan het opstellen van het plan van aanpak. Gedaagde weigerde over het plan van aanpak de discussie aan te gaan zodat gedaagde ten onrechte een loonsanctie heeft toegepast.
Verder stelt eiser dat gedaagde ten onrechte het loon over de periode van 21 mei 2006 tot en met 31 mei 2006 niet heeft voldaan. De wachttijd voor de WIA liep tot en met 31 mei 2006 en eiser had eerst met ingang van 1 juni 2006 recht op een WIA-uitkering zodat gedaagde loon had moeten doorbetalen tot 1 juni 2006.
Verder voert eiser aan dat gedaagde gedurende het tweede ziekte jaar ingevolge artikel 6.4 van de toepasselijke cao, 80 % van het salaris aan eiser had moeten nu eiser optimaal heeft meegewerkt aan de re-integratie.
3.3 Daarnaast stelt eiser dat gedaagde nog diverse goederen, die eigendom zijn van eiser, onder zich heeft welke goederen gedaagde, ondanks sommatie daartoe, niet afgeeft aan eiser.
3.4 Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord, de conclusie van dupliek en de conclusie na comparitie waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
4. De verdere beoordeling
4.1 Ter zake van het loon over de periode van 13 februari 2006 tot en met 2 maart 2006 is de kantonrechter van oordeel dat gedaagde dit loon ten onrechte niet aan eiser heeft voldaan. Ingevolge artikel 7:660 a sub b BW is de werknemer verplicht zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak. Ingevolge artikel 7:629 lid 3 sub e BW heeft de werknemer geen recht op betaling van loon tijdens ziekte gedurende de tijd welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van het plan van aanpak.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser zonder deugdelijke grond heeft geweigerd om mee te werken aan bijstelling van zijn plan van aanpak. Bij brief d.d. 23 januari 2006 heeft gedaagde aan eiser een aangepast plan van aanpak gestuurd met het verzoek dit te tekenen. Dit plan is geheel gericht op externe re-integratie. Eiser heeft vervolgens bij brief d.d. 3 februari 2006 via zijn gemachtigde laten weten dat te snel voor externe re-integratie is gekozen en dat er nog mogelijkheden (magazijn en administratie) zijn binnen het bedrijf van gedaagde waarbij eiser gedaagde verzoekt het plan van aanpak bij te stellen. Gedaagde kondigt vervolgens bij brief d.d. 13 februari 2006 de loonsanctie aan zonder daarbij in te gaan op de argumenten die eiser in zijn brief d.d. 3 februari 2006 heeft verwoord.
Blijkens de rapportage d.d. 5 december 2005 heeft de arbeidsdeskundige een werkplekonderzoek bij gedaagde gedaan, daarbij uitgaande van een lijst met functies opgegeven door eiser. Uit dit onderzoek komt naar voren dat een functie op het uitgiftemagazijn geschikt wordt geacht alsmede een functie op de administratie, met als kanttekening dat deze laatste functie qua aard minder geschikt is. Het is derhalve alleszins begrijpelijk dat eiser, naar aanleiding van deze rapportage, in zijn brief d.d. 3 februari 2006 verwijst naar deze functies en hierover met gedaagde in discussie gaat. Een plan van aanpak is immers niet een eenzijdig op te leggen plan maar is het resultaat van overleg tussen werkgever en werkgever. Eiser heeft getracht, met begrijpelijke argumenten, het plan van aanpak ter discussie te stellen. Daarbij heeft eiser reeds bij brief d.d. 16 november 2005 aangegeven dat hij bereid is om een aanvang te maken met het externe re-integratietraject. Van een weigering om het plan te tekenen, zonder deugdelijke gronden, is derhalve, naar het oordeel van de kantonrechter, geen sprake. Nu de loonsanctie over de periode van 13 februari tot en met 2 maart 2006 ten onrechte is opgelegd zal de kantonrechter de vordering ad 942,73 bruto ter zake van achterstallig loon plus vakantiegeld over de periode 13 februari tot en met 2 maart 2006 toewijzen.
4.2 Eiser vordert verder een bedrag ad 538,71 bruto ter zake van achterstallig loon over de periode 21 mei 2006 tot en met 31 mei 2006 plus vakantiegeld. De kantonrechter zal deze vordering gedeeltelijk toewijzen.
Tussen partijen staat vast dat 24 mei 2004 eisers eerste ziektedag was. Ingevolge het bepaalde in artikel 7: 629 lid 1 BW houdt de werknemer gedurende 104 weken recht op 70% van het laatstverdiende loon. De maximale wettelijke termijn gedurende welke gedaagde verplicht is het loon door te betalen eindigt derhalve op 24 mei 2006.
Als onbetwist staat tevens vast dat gedaagde aan eiser 70 % van het loon heeft voldaan tot 21 mei 2006. Gedaagde dient op grond van de wet derhalve nog aan eiser 70 % van het loon te voldoen over de periode van 21 mei tot en met 23 mei 2006 en de kantonrechter zal gedaagde daartoe veroordelen.
Doordat eiser over de periode van 4 juli 2005 tot en met 13 juli 2005 blijkbaar bij UWV als hersteld te boek stond, is deze periode door UWV bij de ziekteperiode van 104 weken opgeteld waardoor de samengestelde wachttijd is berekend tot 1 juni 2006. Gedaagde heeft onweersproken gesteld dat zij eiser niet hersteld heeft gemeld. Eiser was met ingang van 24 mei 2004 arbeidsongeschikt zodat de hersteld melding over de periode van 4 juli 2005 tot en met 13 juli 2005, waarin eiser aangepast werk verrichtte, in elk geval niet correct is. Het had op de weg van eiser gelegen om tegen de onjuiste berekening van de wachttijd van UWV bezwaar aan te tekenen. Gedaagde kan op grond van deze fout niet verplicht worden tot betaling van loon over de periode van 24 mei 2006 tot en met 31 mei 2006 zodat de vordering van eiser die ziet op laatstgenoemde periode zal worden afgewezen.
4.3 Eiser vordert verder betaling van 10 % van het loon (inclusief vakantiegeld) gedurende het tweede ziekte jaar ingevolge artikel 6.4 van de toepasselijke CAO.
Gedaagde stelt onbetwist dat tot 14 juli 2005 100% van het loon aan eiser is betaald. Het tweede ziekte jaar bestrijkt de periode van 24 mei 2005 tot en met 23 mei 2006 zodat de kantonrechter de vordering over de periode van 24 mei 2005 tot en met 13 juli 2005 zal afwijzen nu vaststaat dat over die periode 100 % van het loon is voldaan aan eiser.
4.4 Vervolgens dient nog beoordeeld te worden welke betalingsplicht gold voor gedaagde jegens eiser over de periode van 14 juli 2005 tot en met 23 mei 2006.
Ingevolge artikel 6.4 lid 7 van de cao is de werkgever verplicht aan de werknemer, na het eerste ziektejaar, gedurende een jaar een aanvulling op het wettelijk verplichte loon te verstrekken ter hoogte van het verschil tussen het wettelijk verplichte loon en 80 % van het volledige Ziektewetdagloon “indien en voor zolang de arbeidsongeschikte werknemer naar het oordeel van de werkgever en naar het oordeel van de bedrijfsarts optimaal meewerkt aan zijn herstel en re-integratie”.
Volgens gedaagde kan alleen sprake zijn van optimaal meewerken aan re-integratie indien de werknemer minimaal 4 uur per dag werkt en er uitzicht bestaat op verdere uitbreiding van uren en duurzame hervatting. Gedaagde verwijst voor deze uitleg naar een brief van de bedrijfsarts d.d. 21 september 2005 waarin deze uitleg van de cao-tekst wordt verwoord. Bovendien stelt gedaagde dat onder optimale re-integratie in elk geval moet worden verstaan een meer dan normale re-integratie. Eiser stelt daar tegenover dat deze uitleg van gedaagde van de cao-tekst onjuist is en dat voor optimale meewerking enkel vereist is het meewerken aan re-integratie voor zover de beperkingen dat toelaten.
Aan de orde is derhalve de interpretatie van het cao begrip “optimale meewerking aan herstel en re-integratie”. Als uitgangspunt voor de uitleg van bepalingen van een cao geldt dat in beginsel de bewoordingen daarvan, gelezen in de context van de cao van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij wordt acht geslagen op de aannemelijkheid van rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke, tekstinterpretaties zouden leiden.
4.5 De kantonrechter is van oordeel dat voor voornoemde uitleg van de cao bepaling, als verwoord door de bedrijfsarts, geen enkele steun kan worden gevonden in de verdere tekst van de cao. De door de bedrijfsarts gehanteerde norm van 4 uur per week werken met uitzicht op uitbreiding is in het geheel niet onderbouwd en de kantonrechter acht de uitleg van de bedrijfsarts, gezien de daaraan verbonden rechtsgevolgen, niet aannemelijk. Het rechtsgevolg van deze interpretatie is immers dat werknemers die voor minder dan 4 uur per week werken zonder meer geen recht hebben op een suppletie van hun loon tijdens ziekte. Een dergelijk rechtsgevolg acht de kantonrechter in strijd met de redelijkheid en de billijkheid. Immers, de grenzen aan wat van een werknemer in het kader van re-integratie mag worden verwacht, worden onder meer bepaald door diens beperkingen waardoor het alleszins denkbaar is dat een werknemer die bijvoorbeeld 2 uur per week werkt daarmee op dat moment het maximaal haalbare presteert. De door de bedrijfarts geformuleerde uitleg van het cao begrip “optimale meewerking aan herstel en re-integratie” wordt derhalve door de kantonrechter verworpen.
4.6 Volgens gedaagde kan bovendien alleen sprake zijn van optimaal meewerken aan re-integratie als er sprake is van een “ meer dan normaal verlopende re-integratie”. De kantonrechter is van oordeel dat ook voor deze uitleg, die verder niet door gedaagde is onderbouwd, geen steun kan worden gevonden in de cao tekst. Ook gezien de rechtsgevolgen van deze interpretatie acht de kantonrechter deze uitleg niet aannemelijk. Immers werknemers die ten gevolge van ziekte niet in staat zijn om een extra prestatie te leveren in het kader van re-integratie hebben, bij deze interpretatie, geen recht op een suppletie van hun loon. De taalkundige interpretatie van optimaal volgens de Dikke van Dale luidt: “ zo goed mogelijk“. Onder optimale re-integratie als bedoeld in de cao dient, naar het oordeel van de kantonrechter, mede ook gezien de rechtsgevolgen van deze interpretatie te worden verstaan: “ het zich, onder de gegeven omstandigheden, zo goed mogelijk inspannen om tot re-integratie en of herstel te komen”.
4.7 Gedaagde stelt vervolgens dat er geen sprake was van optimale re-integratie en wijst er daarbij op dat:
a) eiser te laat en slechts onder aanhoudend aandringen van de bedrijfsarts een deskundigenoordeel heeft aangevraagd tegen het oordeel van de arbodienst dat de werkzaamheden bandlasser voor 20 uur en als machinebediende voor 20 uur passend zijn.
b) eiser zich volstrekt passief heeft opgesteld en regelmatig heeft aangegeven slechts mee te werken onder protest waarbij eiser zelf geen enkele adequate actie heeft ondernomen in het kader van zijn re-integratie;
c) eiser zich zonder goede grond op het standpunt bleef stellen dat er wel interne re-integratiemogelijkheden zijn waardoor de externe re-integratie vertraging heeft opgelopen.
Deze argumenten van gedaagde kunnen niet tot het oordeel leiden dat eiser zich niet zo goed mogelijk heeft ingespannen om tot re-integratie dan wel herstel te komen. Immers, eiser is op 14 juli 2005 uitgevallen en heeft op 22 juli 2005 een deskundigenoordeel aangevraagd over de passendheid van de aangepaste functie. Eiser heeft derhalve binnen een tijdsspanne van 8 dagen na uitval het deskundigenoordeel aangevraagd zodat er geen sprake is van een te late aanvraag. Overigens staat het de werkgever ten allen tijde vrij zelf een deskundigenoordeel aan te vragen.
Het argument dat eiser zich volstrekt passief opstelt en regelmatig aangeeft slechts mee te werken onder protest waarbij eiser zelf geen enkele adequate actie onderneemt in het kader van zijn re-integratie wordt eveneens verworpen. Eiser heeft zelf 9 interne functies aangegeven die hij zou willen vervullen. Bovendien heeft eiser geprobeerd te hervatten in de functie van bandlasser/machinebediende terwijl naderhand bleek dat deze niet passend was. Verder heeft eiser zich op 11 januari 2006 gemeld bij United Restart, dat de externe re-integratie ter hand heeft genomen en in de intake rapportage d.d. 11 januari 2006 staat te lezen dat eiser open staat voor allerlei branches. In de rapportage d.d. 16 april 2006 van United Restart staat verder vermeld dat eiser actief aan het traject heeft deelgenomen.
Onder punt c voert gedaagde aan dat eiser zich zonder goede grond op het standpunt blijft stellen dat er wel interne re-integratiemogelijkheden zijn waardoor de externe re-integratie vertraging heeft opgelopen. Ook dit argument gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. Zoals hiervoor onder 4.1 reeds is overwogen is het alleszins begrijpelijk dat eiser naar aanleiding van de rapportage van de arbeidsdeskundige van 5 december 2005 tevens opteerde voor interne re-integratie en is het begrijpelijk dat eiser hierover met gedaagde in discussie is gegaan. Bovendien heeft eiser reeds bij brief d.d. 16 november 2005 aangegeven dat hij bereid is om, ondanks zijn voorkeur voor interne re-integratie, een aanvang te maken met het externe re-integratietraject. In de intake rapportage van United Restart d.d. 11 januari 2006 staat bovendien te lezen dat eiser zich heeft gemeld voor begeleiding bij externe re-integratie en daarbij open staat voor allerlei branches.
4.8 De kantonrechter is van oordeel dat eiser, gezien de hiervoor genoemde inspanningen, optimaal heeft meegewerkt aan zijn re-integratie, zoals bedoeld in de cao, zodat gedaagde op grond van het bepaalde in artikel 6.4 lid 7 van de cao verplicht is aan de eiser over de periode van 14 juli 2005 tot 24 mei 2006 een aanvulling op het wettelijk verplichte loon te verstrekken ter hoogte van het verschil tussen het wettelijk verplichte loon en 80 % van het volledige Ziektewetdagloon. De kantonrechter zal gedaagde daartoe veroordelen.
4.9 Tenslotte vordert eiser teruggave van werkkleding, een waterkoker, een thermosfles, werkschoenen, werklaarzen (plus aangepaste zolen) en een koffiezetapparaatje. Eiser stelt dat deze goederen zijn eigendom zijn en dat hij deze bij gedaagde heeft achtergelaten en dat gedaagde, ondanks sommatie, weigert deze goederen aan eiser te retourneren. Aangezien gedaagde gemotiveerd betwist dat deze goederen van eiser bij gedaagde zijn achtergebleven zal eiser worden toegelaten te bewijzen dat gedaagde voornoemde persoonlijke spullen van eiser onder zich houdt.
5. De uitspraak
De kantonrechter:
laat eiser toe om, door alle middelen rechtens, desgewenst door getuigen, te bewijzen:
feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat gedaagde een aantal persoonlijke spullen van eiser, te weten werkkleding, een waterkoker, een thermosfles, werkschoenen, werklaarzen (plus aangepaste zolen) en een koffiezetapparaatje onder zich houdt;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in een van de zalen van het gerechtsgebouw te Heerlen aan de Akerstraat 108, op datum en tijdstip als door de kantonrechter zullen worden bepaald nadat eiser bij akte zal hebben opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en –zo mogelijk- de personalia van de getuigen;
verwijst de zaak naar de rol van 29 juli 2009 voor akte aan de zijde van eiser inhoudende hetgeen hiervoor is aangegeven alsmede akte houdende verhinderdata in de maanden augustus, september en oktober 2009 aan de zijde van beide partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. P. Kistemaker-van Blaricum, kantonrechter-plaatsvervanger, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting op 15 juli 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.