Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3356

Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/641046-09 en 10/662792-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

Promis. 1) Salduz-verweer verworpen, uit jurisprudentie EHRM en HR 30 juni 2009, 08/02411J, kan niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de fysieke aanwezigheid van een raadsman bij het (eerste) politieverhoor. Bij de beantwoording van de vraag of het niet daadwerkelijk effectueren van dat recht enig rechtsgevolg heeft is van belang dat de verdachte eerder aan politieverhoren onderworpen is geweest. Voorts constateert de rechtbank dat ten tijde van de verhoren de Hoge Raad zich nog niet over deze materie had uitgelaten en de verhorende verbalisanten niet wisten hoe die uitspraak terzake het Nederlandse strafvorderlijke systeem zou komen te luiden. Van een schending van het EVRM is dan ook geen sprake. 2) De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes in zijn arm te steken. Het slachtoffer is hierbij ook in de rug geraakt en heeft veel bloed verloren. Bij het met kracht steken met een dergelijk groot en scherp mes in die lichaamsdelen is dodelijk letsel mogelijk. Daar komt bij dat de verdachte het mes op de borst van het slachtoffer richtte en reeds enige minuten eerder het mes aan het slachtoffer had getoond. Verdachte heeft met opzet gehandeld: als het opzet al niet onvoorwaardelijk was, dan toch in elk geval voorwaardelijk. De duur van de op te leggen gevangenisstraf is mede bepaald door de omstandigheid dat de verdachte zich, amper drie weken nadat hij door de rechtbank uit voorlopige hechtenis is geschorst, heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van een auto. De eis was een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank komt tot een veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht Parketnummers: 10/641046-09 en 10/662792-09 Datum uitspraak: 22 juli 2009 Tegenspraak Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1990 te Curaçao (Nederlandse Antillen), ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres] ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Rijnmond, Huis van Bewaring De Schie, te Rotterdam, raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2009. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie zijn gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte: (parketnummer 10/641046-09) heeft geprobeerd een man van het leven te beroven of zwaar te verwonden of in ieder geval hem heeft willen mishandelen door hem met een mes in zijn arm en rug te steken; (parketnummer 10/662792-09) een auto heeft gestolen door de bedrading daarvan los te trekken en de auto vervolgens te starten. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Van der Helm heeft gerekwireerd tot: - bewezenverklaring van het onder 10/641046-09 (impliciet primair) en 10/662792-09 (primair, met vrijspraak voor het medeplegen) ten laste gelegde; - veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING Parketnummer 10/641046-09. Van het volgende wordt uitgegaan: Op 9 februari 2009 bevond het slachtoffer [slachtoffer] zich in de RET-servicewinkel op de Coolsingel te Rotterdam. Zijn aandacht werd getrokken door een Antilliaanse man die een discussie had met een andere man. Toen het slachtoffer naar die man keek, hoorde hij die man roepen ‘wat kijk je’, waarop de man zich in de richting van het slachtoffer bewoog en een mes uit zijn rechterjaszak pakte. De man kwam voor het slachtoffer staan, waarna de man uit de winkel werd gestuurd door bewakingspersoneel. Toen het slachtoffer de winkel verliet, zag hij diezelfde man weer. De man riep iets van ‘door jou kan ik mijn abonnement niet halen’, waarna hij het mes weer tevoorschijn haalde, uitklapte en met een zwaaiende beweging naar het slachtoffer bracht. Omdat de man tegenover het slachtoffer stond en omdat het slachtoffer zag dat de man een zwaaiende beweging maakte en op zijn borst mikte, draaide het slachtoffer zijn lichaam naar links. Het slachtoffer werd hierbij in zijn rechterarm gestoken. Kort daarop voelde het slachtoffer dat er bloed langs zijn arm liep: onder meer zijn jas en blouse zaten onder het bloed. Het slachtoffer beschreef de man als een Antilliaan, 170-175cm lang, ongeveer 20 jaar oud, met een petje en een zwarte jas. In het ziekenhuis werd geconstateerd dat er steekwonden in de rechterarm zaten, een in de zijkant van circa 4 cm (insteek), gehecht met drie hechtingen, een kleine wond aan de binnenzijde van de bovenarm (uitsteek) en voorts een kleine wond op de borstkas ongeveer ter hoogte van de vijfde borstwervel, waarbij alleen de huid werd doorboord. Het mes heeft dus de arm geheel doorboord. De arts heeft aangetekend dat er kans is op blijvende littekens. De getuige [getuige 1], toen als beveiligingsmedewerker aanwezig buiten voor de RET-servicewinkel, heeft de steekpartij zien gebeuren. Hij zag dat de dader met zijn rechterhand een snelle steekbeweging maakte, recht naar voren, in de richting van de bovenarm van het slachtoffer. De getuige heeft geen mes gezien, maar zag wel dat er direct een witte pluim van de binnenvoering van de jas van het slachtoffer naar buiten stak. Even later zag de getuige dat de rechterarm van het slachtoffer onder het bloed zat. De getuige [getuige 2], eveneens beveiligingsmedewerker, heeft gezien dat de man een stiletto droeg met een zwart lemmet en dat het mes ongeveer tien centimeter groot was. De getuige [getuige 3] was ook in de RET-servicewinkel aanwezig. Hij zag dat de man uit de winkel werd gezet. Hij herkende deze man van gezicht, hij kende hem van vroeger van een clubhuis in [woonplaats]. De door de getuigen voornoemd afgegeven signalementen zijn steeds op belangrijke punten hetzelfde: Antilliaanse man, kroeshaar, dreads, petje, ongeveer 170 tot 175cm lang en ongeveer 20 jaar oud. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer heeft gestoken. De verdachte heeft ontkend dat hij die dag in de buurt van de Coolsingel is geweest en dat hij het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank overweegt het navolgende. Verbalisant [verbalisant 1] werd op dinsdag 10 februari 2009 door een medewerkster van de RET-servicewinkel verteld dat de dader van de steekpartij de dag ervoor weer in de winkel verschenen was en werd herkend door de getuige [getuige 1]. De dader had de medewerkers aldaar een document overhandigd, waaruit bleek dat de dader genaamd was: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1990 en wonende [woonadres] te Rotterdam. Na controle in het bevolkingsregister bleek dat de verdachte op dit adres woonachtig was. Dit document is aan de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] overhandigd. Bij de insluitingsfouillering van de verdachte werd een maandabonnement aangetroffen waarvan het stamkaartnummer overeen kwam met het nummer dat vermeld stond op het hierboven bedoelde document. Aan de getuige [getuige 1] is een simultane fotobewijsconfrontatie aangeboden. Hij heeft de verdachte voor 100% herkend als de dader van de steekpartij. Bij eenzelfde confrontatie met de aangever heeft ook die de foto van de verdachte aangewezen. Ook de getuige [getuige 3], die de verdachte al van vroeger kende, heeft de verdachte van een foto herkend als zijnde de dader van de steekpartij. Het is daarom de overtuiging van de rechtbank dat het de verdachte is geweest die op 9 februari 2009 het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Ten aanzien van de vraag hoe de hierboven vastgestelde feitelijkheden juridisch dienen te worden geduid overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft het slachtoffer met mes in de arm en in de rug gestoken. Bij het met kracht steken met een dergelijk groot (de getuige [getuige 2] spreekt over minimaal 10 centimeter) en scherp mes in die lichaamsdelen – het mes was immers scherp en lang genoeg om de arm van het slachtoffer geheel te doorboren – is dodelijk letsel mogelijk. Daar komt bij dat de verdachte, zo verklaart het slachtoffer, het mes op de borst van het slachtoffer richtte en reeds enige minuten eerder het mes aan het slachtoffer had getoond. De verdachte heeft daarom, zo hij al geen onvoorwaardelijk opzet heeft gehad, door te handelen als hierboven omschreven, in elk geval voorwaardelijk opzet gehad op het van het leven beroven van het slachtoffer. Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: hij op 9 februari 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal met een mes, althans enig scherp/puntig voorwerp, (een) stekende beweging heeft gemaakt in de richting van en heeft gestoken in een arm en/of rug, althans het lichaam van die Farhadi Seyfabadi, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Parketnummer 10/662792-09. Op 23 mei 2009 deed [slachtoffer feit 2] aangifte van de diefstal van haar auto, een Honda Civic met als kenteken [kenteken]. Zij verklaarde dat zij haar auto deugdelijk afgesloten had achtergelaten op de Kralingse Zoom te Rotterdam en dat zij niemand toestemming had gegeven haar auto te gebruiken. Op 9 juni 2009 zagen de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] een auto met bovengenoemd kenteken rijden in de omgeving van de Tolhuislaan te Rotterdam. Zij zagen dat het voertuig met een klap tot stilstand kwam tegen een witte bestelbus. De verbalisanten zagen de bestuurder en een passagier wegrennen. Later bleek de passagier [betrokkene] te zijn. Hij verklaarde dat de verdachte met hem in een Honda Civic ging zitten. [betrokkene] zag geen sleutel in het contact, hij zag wel allemaal draden hangen. De verdachte nam plaats op de bestuurdersplaats en ging met de auto rijden. Uiteindelijk botste de Honda Civic met een geparkeerd staande auto. De verdachte heeft verklaard dat hij de auto op het Buizenpark in Rotterdam had zien staan, zag dat de deur open was, vervolgens in de auto is gestapt, achter het stuur is gaan zitten en is weggereden. Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: hij op 9 juni 2009 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (merk Honda, type Civic), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer feit 2], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, te weten door - de bedrading van voornoemde auto los te trekken en vervolgens door te verbinden Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING Namens de verdachte is aangevoerd dat in het geval van de verdachte geen sprake is geweest van een fair trial als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De raadsman heeft gewezen op een arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), te weten “Case of Salduz v. Turkey, judgment of 27 november 2008, application no. 36391/02” (hierna: Salduz) en een recente uitspraak van de Hoge Raad (HR 30 juni 2009, 08/02411J). Volgens de raadsman volgt uit bovengenoemde arresten dat de verdachte voorafgaand aan de verhoren door de politie en het verhoor voorafgaand aan de inverzekeringstelling, bijstand van een advocaat had behoren te hebben en dat schending van dat recht een onherstelbaar vormverzuim is, dat dient te leiden tot bewijsuitsluiting. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het de vraag is of het in de beide arresten beschreven regime toegepast kan worden op verhoren die plaatsvonden voor 30 juni 2009. Zij oordeelt van niet, verwijzend naar de specifieke omstandigheden van het geval in de zaak Salduz (een minderjarige verdachte die in het geheel geen toegang mocht hebben tot een raadsman). In het Nederlandse systeem had de raadsman wel toegang tot de verdachte, maar werd de verdachte daar alleen niet expliciet op gewezen. De officier van justitie heeft verwezen naar de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie in maart 2009 op de ontwikkelingen in de zaak Salduz heeft ingespeeld door het vaststellen van een interne beleidslijn. Zij heeft er voorts op gewezen dat de verdachte, voorafgaand aan zijn verhoor, de kans heeft gehad zijn (vaste) raadsman te raadplegen en dat de verklaring die de verdachte heeft afgelegd voordat hij zijn raadsman had geconsulteerd niet in zijn nadeel werkt, nu hij vanaf het eerste verhoor heeft ontkend het slachtoffer te hebben gestoken. Achteraf concludeert zij dat er sprake is geweest van een vormverzuim, maar daar dienen geen rechtsgevolgen aan te worden verbonden, aldus de officier van justitie. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt voorop dat uit de door de raadsman aangehaalde arresten van het EHRM en de Hoge Raad niet volgt dat de verdachte recht heeft op de fysieke aanwezigheid van een raadsman bij het (eerste) politieverhoor. Wel stelt de rechtbank vast dat de verdachte in het algemeen de gelegenheid moet zijn geboden om een raadsman te raadplegen over de (inhoud van de) af te leggen verklaring, in het bijzonder met betrekking tot de vraag of het verstandig is om gebruik te maken van het zwijgrecht. De rechtbank stelt vast dat de verdachte terzake hetgeen hem onder parketnummer 10/641046-09 wordt verweten bij zijn verhoor van 13 februari 2009 om 17.30 uur en het verhoor voorafgaand aan de inverzekeringstelling van 13 februari 2009 om 19.00 uur gewezen is op zijn zwijgrecht. Geconstateerd wordt dat uit het dossier niet blijkt vanaf wanneer het consultatierecht van de verdachte feitelijk geëffectueerd werd. Beoordeeld dient dan te worden of het strafproces in zijn geheel bezien een eerlijk proces (fair trial) is geweest in de zin van artikel 6 van het EVRM. Hiervoor is in de eerste plaats van belang dat – anders dan in het genoemde arrest van het EHRM – de verdachte ten tijde van de feiten en de daaropvolgende verhoren meerderjarig was. Blijkens zijn justitiële documentatie is de verdachte ook eerder – meermalen – aan politieverhoren onderworpen geweest. De verdachte kan daarmee geacht worden zich in aanmerkelijke mate bewust te zijn geweest van zijn recht op rechtsbijstand. Voorts constateert de rechtbank dat de Hoge Raad zich ten tijde van de verhoren nog niet over deze materie had uitgelaten en de verhorende verbalisanten dus onbekend mochten worden geacht met hoe die uitspraak terzake het Nederlandse strafvorderlijke systeem zou komen te luiden. Gelet tevens op de inhoud van de verklaringen van de verdachte, die volledig ontkent, kan tevens worden vastgesteld dat, mocht er al een (al dan niet onherstelbaar) vormverzuim hebben plaatsgevonden, de verdachte hierbij niet in zijn belangen is geschaad. Betreffende de verhoren terzake hetgeen de verdachte onder parketnummer 10/662792-09 wordt verweten stelt de rechtbank vast dat uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6], gedateerd 8 juli 2009, blijkt dat de verdachte na diens voorgeleiding is gevraagd of hij bijstand van een raadsman wilde en dat de verdachte hierop positief heeft geantwoord, doch dat de verdachte de hulpofficier van justitie liet weten dat hij niet voorafgaand aan het verhoor met zijn raadsman wilde spreken, maar pas in een later stadium. Voor bewijsuitsluiting, zoals door de raadsman bepleit, is dan ook geen ruimte, omdat vastgesteld kan worden dat de (weliswaar incriminerende) verklaringen in vrijheid zijn afgelegd. Onder de omstandigheden als hierboven geschetst is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs niet gezegd kan worden dat getwijfeld dient te worden aan de vrijwilligheid van de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd. Van een schending van artikel 6 van het EVRM is dan ook geen sprake, zodat de officier van justitie in zoverre ontvankelijk is in de vervolging, geen aanleiding bestaat om het verkregen bewijsmateriaal van het bewijs uit te sluiten of in het kader van de strafmaat enige consequentie aan de beschreven gang van zaken te verbinden. STRAFBAARHEID FEITEN De bewezen feiten leveren op: Parketnummer 10/641046-09: Poging tot doodslag Parketnummer 10/662792-09: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VERDACHTE De verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes in zijn arm te steken. Dit is met een dusdanige kracht gebeurd dat het mes aan de binnenkant van de arm weer naar buiten is gekomen. Het slachtoffer is hierbij ook in de rug geraakt en heeft hierbij veel bloed verloren. De omstandigheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren, is een gelukkige, die geenszins aan de verdachte is te danken maar veeleer aan de ontwijkende reflex van het slachtoffer. Dit is een zeer ernstig feit. Wat betreft de aanleiding en het motief van de steekpartij tast de rechtbank geheel in het duister, aangezien bij de verdachte de bereidheid ontbreekt om daarover enige informatie te verschaffen. De rechtbank houdt het erop dat de verdachte volstrekt disproportioneel heeft gereageerd op een – in de visie van de verdachte – vervelende blik van het slachtoffer. De verdachte heeft aldus handelend een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat, indien het slachtoffer zou zijn geraakt in de borstkas, dan wel in een slagader, dit potentieel dodelijk letsel is. Verdachte heeft met dit geweld getoond geen respect te hebben voor het menselijk leven. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige delicten nog lange tijd onder de nadelige lichamelijke en psychische gevolgen daarvan kunnen lijden. Uit de verklaring van de arts blijkt dat het slachtoffer mogelijk blijvende littekens aan het voorval overhoudt. Bovendien heeft een delict als het onderhavige, gepleegd in aanwezigheid van andere mensen en in de openbare ruimte, een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt het daarnaast gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De duur van de op te leggen gevangenisstraf is mede bepaald door de omstandigheid dat de verdachte zich, amper drie weken nadat hij door de rechtbank hangende de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak uit voorlopige hechtenis is geschorst, heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van een auto. Ten gevolge van een aanrijding die de verdachte met de auto heeft veroorzaakt, is de auto total-loss geraakt. Uit de vordering benadeelde partij van de eigenaresse van de auto blijkt wel hoeveel overlast en ongemak dit heeft veroorzaakt. De verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid willen nemen voor de thans bewezenverklaarde feiten. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 juni 2009 reeds eerder is veroordeeld terzake zowel gewelds- als vermogensdelicten. Teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal evenwel een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer], wonende te [woonplaats], terzake van het feit met parketnummer 10/641046-09. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 1.430,00. Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 10/641046-09 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiele schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding – met uitzondering van de schade die betrekking heeft op het horloge, nu niet duidelijk is geworden hoe de schade aan dat horloge is ontstaan – genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering worden toegewezen, tot een bedrag van € 1.155,00. Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit deel van de vordering niet eenvoudig van aard is. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Als benadeelde partij heeft zich voorts in het geding gevoegd: [slachtoffer feit 2], wonende te [woonplaats], rechtsgeldig vertegenwoordigd door [gemachtigde], woonachtig op hetzelfde adres, terzake van het feit met parketnummer 10/662792-09. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 1.250,00. Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 10/662792-09 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiele schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering, ondanks de betwisting van de hoogte van die vordering door de verdachte, worden toegewezen. Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Behalve op het reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 45, 57, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: verklaart bewezen, dat de verdachte de onder de parketnummers 10/641046-09 primair en 10/662792-09 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; verklaart de verdachte strafbaar; veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 36 (zesendertig) maanden; bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten; stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt; beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.155,-- (zegge: eenduizendhonderdvijfenvijftig euro) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [slachtoffer], wonende te [woonplaats] te betalen; wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde; veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.155,-- (zegge: eenduizendhonderdvijfenvijftig euro); bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd; wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer feit 2], toe tot een bedrag van € 1.250,-- (zegge: eenduizendtweehonderdvijftig euro) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [slachtoffer feit 2], wonende te [woonplaats], te betalen; wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde; veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.250,-- (zegge: eenduizendtweehonderdvijftig euro); bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd. Dit vonnis is gewezen door: mr. Koning, voorzitter, en mrs. G.A.M.T. Van der Ven en Van Nijen, rechters, in tegenwoordigheid van Balk, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juli 2009. Bijlage bij vonnis van 22 juli 2009: TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat (parketnummer 10/641046-09) hij op of omstreeks 9 februari 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, eenmaal (telkens) met een mes, althans enig scherp/puntig voorwerp, (een) stekende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van en/of heeft gestoken in een arm en/of rug, althans het lichaam van die [slachtoffer] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (artikel 287/302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht); Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 9 februari 2009 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], met een mes, althans enig scherp/puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal (telkens) heeft gestoken in een arm en/of de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; [art. 300 Sr] (parketnummer 10/662792-09) hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2009 tot en met 9 juni 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (merk Honda, type Civic), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer feit 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel, te weten door - de bedrading van voornoemde auto los te trekken en/of (vervolgens) door te verbinden en/of - met een sleutel, waartoe verdachte niet gerechtigd was deze te gebruiken voor het starten van die auto, die auto te starten; [art. 311 WvSr] Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode 23 mei 2009 tot met 09 juni 2009 te Rotterdam (een) goed(eren), te weten een auto (merk: Honda, type: Civic), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof; [art. 416/417bis WvSr]