
Jurisprudentie
BJ3343
Datum uitspraak2009-02-18
Datum gepubliceerd2009-07-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers283622 / HA ZA 07-821
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers283622 / HA ZA 07-821
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vaststelling omvang van aansprakelijkheid van de Staat en hoogte van schadevergoeding als gevolg van ten onrechte opgelegde uitnodigingen tot betaling wegens landbouwheffing en omzetbelasting.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 283622 / HA ZA 07-821
Vonnis van 18 februari 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERFOOD B.V.,
gevestigd te Bladel,
eiseres,
advocaat mr. N.J. Helder (te 's-Gravenhage),
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.I. Wisman (te 's-Gravenhage).
Partijen zullen hierna Interfood en de Staat genoemd worden.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 14 februari 2007;
- de akte houdende overlegging producties, tevens akte wijziging van eis van de zijde van Interfood van 28 maart 2007;
- de conclusie van antwoord van 20 juni 2007;
- de conclusie van repliek, tevens akte houdende wijziging van eis van 7 november 2007;
- de conclusie van dupliek van 27 februari 2008;
- de akte houdende uitlating producties van de zijde van Interfood van 26 maart 2008;
- de ter gelegenheid van de op 6 oktober 2008 gehouden pleidooien overgelegde pleitnota's van mrs. N.J. van Helden en M. Chin-Oldenziel namens Interfood en van mr. W.I. Wisman namens de Staat.
Het procesverloop blijkt uit voormelde stukken. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
De feiten
Inleiding
Interfood is een onderneming die zich bezighoudt met de internationale handel in zuivelproducten, waaronder melkpoeder.
In 1993 en begin 1994 betrok Interfood partijen melkpoeder van handelsondernemingen in Oost-Europa. Dit melkpoeder werd gebruikt voor de veevoedersector, met name voor het mesten van vleeskalveren.
In verband met frauduleuze invoer van melkpoeder uit Litouwen is in 1995 door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en de Algemene Inspectiedienst (AID) een onderzoek ingesteld (het zogeheten Fipola-onderzoek). Uit dit onderzoek bleek dat in de periode van november 1993 tot en met april 1994 een groep daders diverse zendingen melkpoeder op onregelmatige wijze, te weten zonder betaling van de bij invoer verschuldigde heffingen en omzetbelasting, in de Europese Unie had ingevoerd. Daartoe waren valse douanedocumenten opgemaakt.
Interfood was één van de bedrijven waaraan op de hiervoor onder 2.3 beschreven wijze melkpoeder is geleverd.
Uitnodigingen tot betaling
2.5. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane district Arnhem heeft tussen 11 januari 1996 en 11 juli 1996 zeven uitnodigingen tot betaling (hierna ook: UTB's) opgelegd aan Interfood voor een bedrag van in totaal ruim 17 miljoen gulden ter zake van landbouwheffing en omzetbelasting. Deze UTB's hadden betrekking op de hiervoor genoemde leveranties aan Interfood van partijen melkpoeder die aan het douanetoezicht waren onttrokken. Aan de UTB's werd ten grondslag gelegd dat Interfood op grond van artikel 203 van het Communautair Douanewetboek (CDW) hoofdelijk aansprakelijk was voor de douaneschuld, aangezien Interfood het aan het douanetoezicht onttrokken melkpoeder had verworven of onder zich had gehad, terwijl zij op grond van de lage prijzen van het melkpoeder wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het melkpoeder aan het toezicht onttrokken was.
2.6. Interfood heeft bezwaar gemaakt tegen deze UTB's. De ontvanger van de Belastingdienst/Douane district Arnhem heeft Interfood uitstel van betaling verleend nadat Interfood zekerheid had gesteld door middel van een bankgarantie. Bij uitspraken op bezwaar van 14 januari 1997 heeft de inspecteur van de Belastingdienst/Douane district Arnhem de bezwaren van Interfood ongegrond verklaard en deze afgewezen.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2.7. Tegen de beslissingen op bezwaar van 14 januari 1997 met betrekking tot de landbouwheffingen heeft Interfood beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb). Het CBb heeft de bestreden besluiten bij zeven uitspraken van 15 oktober 2003 vernietigd. In twee zaken heeft het CBb de zaak zelf afgedaan door de UTB's op nihil te stellen. In de andere zaken heeft het CBb de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak van het CBb. Het CBb overwoog met betrekking tot de kosten:
"Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.207,50 (één punt voor het indienen van een beroepschrift, 0,5 punt voor een repliek en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1,5 en een bedrag van € 322 per punt). Hetgeen appellante heeft aangevoerd, geeft het College geen aanleiding om op grond van bijzondere omstandigheden met toepassing van het derde lid van artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht af te wijken van het eerste lid van deze bepaling. Het College volgt appellante voorts niet in haar opvatting dat een hogere vergoeding geïndiceerd zou zijn voorzover de door verweerder geschonden rechtsregel zou worden ontleend aan het gemeenschapsrecht."
2.8. Bij uitspraak op bezwaar van 19 april 2005 heeft de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord/kantoor Arnhem in de vijf resterende zaken de bezwaren van Interfood toegewezen. De inspecteur oordeelde dat Interfood - achteraf bezien - indertijd ten onrechte is aangemerkt als hoofdelijk mede-aansprakelijk voor de landbouwheffingen.
Douanekamer gerechtshof te Amsterdam
2.9. Tegen de uitspraken op bezwaar van 14 januari 1997, voor zover deze betrekking hebben op de heffingen van omzetbelasting, heeft Interfood beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Na verwijzing heeft de Douanekamer van het gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) bij zeven uitspraken van 28 juni 2004 de uitspraken op bezwaar vernietigd en de inspecteur opgedragen opnieuw te beslissen. De Douanekamer overwoog, voor zover voor deze procedure van belang:
"Art. 8:75 van de Awb geeft het Hof de bevoegdheid de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. Overeenkomstig het onder 6. overwogene is ter zake van toepassing het recht zoals dat gold voor 1 september 1999. Dit betekent dat van toepassing is artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Op grond van dat artikel in verbinding met artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten fiscale procedures (hierna: het Besluit) worden de te vergoeden kosten bepaald op een forfaitair bedrag. Belanghebbende stelt dat er aanleiding is de [te] vergoeden kosten op een hoger bedrag vast te stellen op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Hetgeen belanghebbende dienaangaande heeft gesteld levert naar het oordeel van het Hof niet op dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit, die afwijking van de forfaitaire vaststelling van de te vergoeden proceskosten rechtvaardigen."
2.10. Vervolgens heeft de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord/kantoor Arnhem bij uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2004 de bezwaren toegewezen op de grond dat Interfood ten onrechte als hoofdelijk mede-aansprakelijk voor de omzetbelasting op de UTB's was aangemerkt.
Rechtbank Haarlem
2.11. Interfood heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 19 april 2005 van de inspecteur inzake de landbouwheffingen, die volgens haar ambivalent was over de initiële onrechtmatigheid van de UTB's. De rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 12 december 2005 geoordeeld dat niet meer in geschil is dat de UTB's onrechtmatig waren opgelegd. Het beroep van Interfood is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Aansprakelijkstelling
2.12. Bij brief van 12 december 2005 heeft Interfood de Staat aansprakelijk gesteld voor de door haar gemaakte kosten en schade.
Het geschil
Interfood vordert - na wijzigingen van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. te verklaren voor recht dat de Staat jegens Interfood aansprakelijk is voor alle gemaakte kosten en geleden schade die het gevolg zijn van het ten onrechte opleggen van de UTB's en het onjuist ingenomen standpunt van de inspecteur met betrekking tot de geheven landbouwheffingen en BTW;
B. de Staat te veroordelen ter zake van de kosten van jurdische bijstand tot betaling van een bedrag van € 476.011,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2005;
C. de Staat te veroordelen ter zake van buitengerechtelijke kosten tot betaling van een bedrag van € 19.503,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2005;
D. de Staat te veroordelen ter zake van de kosten van accountantsrapportages tot betaling van een bedrag van € 95.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2005;
E. de Staat te veroordelen ter zake van interne kosten tot betaling van een bedrag van € 143.678,43, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2005;
F. de Staat te veroordelen ter zake van kosten van de bankgarantie en boeterente tot betaling van een bedrag van € 66.618,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2005;
G. de Staat te veroordelen ter zake van gederfde winst tot een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2005;
H. de Staat te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Interfood aangegeven dat de bij conclusie van repliek gewijzigde eis onder B en C een kennelijke verschrijving bevat, omdat daar ten onrechte andere dan in de eerste akte wijziging van eis genoemde bedragen zijn opgenomen. In het voorgaande zijn onder B en C de kennelijk bedoelde bedragen opgenomen.
Interfood legt - kort samengevat - aan haar vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, onder meer door ten onrechte UTB's op te leggen en die niet eerder in te trekken. Daardoor heeft zij schade geleden als gevorderd.
De Staat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
In deze procedure gaan partijen er beide vanuit dat de oplegging van de UTB's jegens Interfood onrechtmatig was. Door de Staat wordt ook niet betwist dat hij in beginsel aansprakelijk is voor de schade die Interfood geleden heeft als gevolg van de opgelegde UTB's. Partijen twisten over de omvang van de aansprakelijkheid en van de schade.
Kosten juridische bijstand (B en C)
4.2. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld de vraag welke door Interfood gemaakte kosten van juridische bijstand voor vergoeding in aanmerking komen. Interfood heeft daartoe onderscheid gemaakt in de kosten bezwaarfase, proceskosten en buitengerechtelijke kosten. Aan de hand van deze onderverdeling zal hierna op deze kosten nader worden ingegaan.
Kosten bezwaarfase
4.3.Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten die in verband met het instellen van bezwaar gemaakt zijn, in beginsel vergoed dienen te worden. Het gaat daarbij over kosten gemaakt in 1996 en een gedeelte van de eerste maand van 1997. Partijen zijn het erover eens dat van de overgelegde declaraties er vier, ten bedrage van in totaal ƒ 196.958,06 (€ 89.375,67), geheel op de bezwaarprocedures betrekking hebben en één gedeeltelijk, tot een bedrag van ƒ 1.835,-- (€ 820,26). Tezamen gaat het om een bedrag van € 90.195,92.
De Staat plaatst kanttekeningen bij de redelijkheid van de hoogte van het totaal van de gedeclareerde kosten. De Staat heeft er voorts op gewezen dat een uitsplitsing van de werkzaamheden mag worden verlangd.
De rechtbank is van oordeel dat de complexiteit van de toepasselijke regelgeving en het financiële belang van de zaak de verleende juridische bijstand door advocaten met een relatief hoog uurtarief rechtvaardigen. Bij conclusie van repliek, productie 55, heeft Interfood per declaratie een specificatie overgelegd. Daarop is door de Staat niet meer gereageerd, zodat de rechtbank van de daar vermelde werkzaamheden uit zal gaan.
Een en ander betekent dat het bedrag van € 90.195,92 aan de dubbele redelijkheidstoets voldoet. In zoverre zal vordering B worden toegewezen.
Kosten procedures bestuursrechters
4.4. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of Interfood naast de door respectievelijk het CBb en de Douanekamer gedane veroordelingen in de proceskosten, aanspraak kan maken op de werkelijk door haar gemaakte kosten in verband met de procedures bij de bestuursrechters. De Staat beantwoordt deze vraag ontkennend. Hij stelt zich onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2004, NJ 2005, 361 (De Haan/Staat) op het standpunt dat de proceskosten die Interfood heeft gemaakt onder de exclusieve werking van art. 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Interfood komt tot een bevestigend antwoord van voornoemde vraag. Zij grondt haar vordering op de artikelen 6:96 lid 2 BW en 6:162 BW en meent dat er sprake is van bijzondere omstandigheden welke een volledige vergoeding van kosten van juridische bijstand voor de beroepsprocedures rechtvaardigen. Voorts meent zij dat onvolledige vergoeding van de kosten in strijd is met het communautaire doeltreffendheidsbeginsel en in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.5. De omstandigheid dat dit onderdeel van vordering B is gegrond op onrechtmatig handelen en ertoe strekt schadevergoeding te verkrijgen, brengt mee dat de burgerlijke rechter bevoegd is daarvan kennis te nemen. Wel zal de rechtbank zich ambtshalve moeten uitspreken over de vraag of Interfood in zoverre in haar vordering kan worden ontvangen.
4.6. Sinds 1 september 1999 is op fiscale procedures de Awb van toepassing. Tot die datum gold de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (hierna: Warb).
Artikel 5a lid 1 Warb luidde als volgt:
Het gerechtshof is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij het gerechtshof redelijkerwijs heeft moeten maken. (...) Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Artikel 1 van het vervallen Besluit proceskosten fiscale procedures (hierna: Bpf) luidde:
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (...) kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige of deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij,
d. verletkosten van een partij,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken.
Artikel 2 Bpf luidde:
1. Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;
(...)
3. In bijzondere omstandigheden kan van het eerste lid worden afgeweken.
Artikel 8:75 lid 1 Awb luidt als volgt:
De rechtbank is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank (...) redelijkerwijs heeft moeten maken. (...) Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Artikel 1van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) luidt:
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 (...) van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
Artikel 2 Bpb luidt:
1. Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak (...) als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;
(...)
3. In bijzondere omstandigheden kan van het eerste lid worden afgeweken.
4.7. Over deze wettelijke bepalingen heeft de Hoge Raad in het eerder genoemde arrest De Haan/Staat overwogen dat:
"(...) bij het bestaan van een op de wet gebaseerde forfaitaire regeling van de proceskosten, zoals die ingevolge de Warb, slechts in zeer bijzondere gevallen grond bestaat de partij die in een procedure in het ongelijk is gesteld, op grond van onrechtmatige daad te veroordelen tot vergoeding van de gehele schade die de wederpartij als gevolg van het voeren van die procedure heeft geleden. In andere gevallen brengen de wettelijke forfaitaire regelingen van de proceskosten mee dat de vordering tot betaling van proceskosten, ook al zou zij op onrechtmatige daad zijn gebaseerd, slechts kan worden toegewezen tot het bedrag dat daartoe op de voet van de toepasselijke regeling door de rechter zou moeten worden bepaald."
4.8. Over de proceskosten is al een beslissing genomen door het CBb en de Douanekamer. Deze colleges hebben reeds geoordeeld dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die met toepassing van het derde lid van artikel 2 van het Bpb respectievelijk Bpf aanleiding zouden kunnen geven af te wijken van de forfaitaire vaststelling van de te vergoeden proceskosten. Anders dan in de belastingzaak van De Haan in voornoemd arrest, hebben de betrokken bestuursrechters dus al uitdrukkelijk geoordeeld over de vraag of van de forfaitaire regeling moet worden afgeweken, al dan niet op grond van onrechtmatig handelen van de Staat. De bestuursrechtelijke rechtsgang is met voldoende waarborgen omkleed. Interfood is dan ook in haar vordering onder B niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op de kosten van de beroepsprocedures.
4.9. Interfood had haar stelling dat onvolledige vergoeding van proceskosten in strijd is met het communautaire doeltreffendheidsbeginsel ook al in de bestuursrechtelijke procedures aan de orde kunnen stellen. Ten overvloede verwijst de rechtbank naar het arrest De Haan/Staat, waarin de Hoge Raad op dit punt heeft overwogen dat:
"(...) ook al is de regeling met betrekking tot de proceskosten aan het nationale recht overgelaten, ingevolge het gemeenschapsrecht wel (...) moet zijn voldaan aan onder meer de eis van doeltreffendheid, in die zin dat de verwezenlijking van het gemeenschapsrecht niet als gevolg van de regeling met betrekking tot de proceskosten onmogelijk of uiterst moeilijk mag zijn. Dienaangaande overweegt de Hoge Raad dat de regeling van het BPF aan deze eis voldoet."
4.10. De rechtbank verwerpt, eveneens ten overvloede, de stelling van Interfood dat onvolledige vergoeding van proceskosten in strijd is met artikel 6 EVRM. De forfaitaire regeling van het Bpb werpt, evenmin als voorheen die van het Bpf, in geen enkel opzicht een financiële barrière op die de toegang tot de rechter belemmert, nog daargelaten dat door de in artikel 2 lid 3 van het Bpb en het Bpf voorziene afwijkingsmogelijkheid een bovenforfaitaire vergoeding niet is uitgesloten.
4.11. De door Interfood gemaakte proceskosten zijn volledig te herleiden tot de inhoud en wijze van totstandkoming van de vernietigde of ingetrokken UTB's en uitspraken of beslissingen op bezwaar. Deze kosten zijn dus ook niet toewijsbaar op grond van enige andere door Interfood gestelde onrechtmatige daad. Het verwijt van Interfood dat artikel 10:3 lid 3 Awb (Mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift wordt niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen) is geschonden - wat daar verder van zij - is door het CBb en de Douanekamer beoordeeld. Gesteld noch gebleken is dat na de bezwaarfase informatie voor Interfood is achtergehouden.
Buitengerechtelijke kosten
4.12. Interfood stelt dat zij ter zake van de aansprakelijkstelling buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken. Deze kosten hebben onder meer betrekking op werkzaamheden in het kader van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 19 april 2005.
De Staat heeft aangevoerd dat deze kosten nodeloos zijn gemaakt. Uit de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 december 2005 blijkt immers dat Interfood bij dit beroep geen processueel belang had.
Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat deze kosten, die niet zijn aan te merken als kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Interfood komt wel een vergoeding toe voor buitengerechtelijke kosten die zij in de onderhavige procedure heeft gemaakt en die niet geacht kunnen worden te zijn verdisconteerd in het liquidatietarief. Zo heeft zij getracht een minnelijke regeling te treffen. In dat kader is er kennelijk een bespreking geweest met het Ministerie van Financiën en zijn er brieven gezonden. De rechtbank acht, met toepassing van het rapport Voorwerk II, een vergoeding van twee punten van het toepasselijke liquidatietarief (VII) redelijk. Dit resulteert in een bedrag van € 5.160,--.
4.13. De conclusie ten aanzien van de onderdelen B en C van de vordering luidt dat deze tot een bedrag van € 95.355,92 zullen worden toegewezen.
Kosten accountants (D)
4.14. Interfood heeft ten behoeve van de onderhandelingen met de ontvanger over het stellen van zekerheid en uitstel van betaling, een financiële rapportage laten opstellen door een accountantskantoor. Deze rapportage d.d. 27 februari 1996 is door Interfood overgelegd als productie 56. De rechtbank is van oordeel dat de Staat - in beginsel - gehouden is de kosten die Interfood heeft gemaakt voor het opstellen van dit rapport te vergoeden.
De Staat heeft opgemerkt dat Interfood verzuimd heeft aannemelijk te maken dat deze kosten in de gestelde omvang daadwerkelijk zijn gemaakt.
Interfood heeft in de dagvaarding voor het gevorderde bedrag verwezen naar productie 25, kennelijk een opgave van de accountant van de gemaakte kosten. Bij brief van 11 september 2008 aan de rechtbank heeft zij echter toegegeven daarover niet meer te beschikken. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Interfood verklaard dat ook het accountantskantoor geen afschrift daarvan meer kan verstrekken. Wel kan Interfood desgewenst door de betrokken accountants een beredeneerde taxatie laten vervaardigen van de hoogte van de kosten van hun eerdere rapport. Ter zitting heeft Interfood aangeboden dit nadere rapport in een schadestaatprocedure in te brengen. Voor dit onderdeel zal derhalve een verwijzing naar de schadestaatprocedure volgen.
4.15. Voor zover de gevorderde accountantskosten zien op het rapport over de marges melkpoeder d.d. 30 september 1997 (zie productie 32 aan de zijde van Interfood), moeten deze kosten geacht worden te vallen onder de proceskosten, na de bezwaarfase. Niet is gesteld of gebleken dat de kosten van dit rapport aan een eerdere fase zouden moeten worden toegerekend. Eerder is overwogen dat de proceskosten in de beroepsfase al door de bestuursrechter definitief zijn vastgesteld. Deze kostenpost komt derhalve thans niet voor vergoeding in aanmerking.
Interne kosten (E)
4.16. Interfood maakt voorts met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1993, NJ 1995, 150 (Staat/NCB) aanspraak op vergoeding van de interne kosten, te weten de uren die haar directeuren hebben besteed aan het verzamelen van voor beroep en bezwaar benodigde gegevens, het beoordelen en opstellen van concept-processtukken en correspondentie, etc. Ter toelichting op haar productie 26 heeft Interfood opgemerkt dat zij toen geen urenregistratie hanteerde.
4.17. De Staat stelt zich op het standpunt dat het causaal verband ontbreekt, Interfood ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen de bezwaar- en beroepsfase en dat deze post uiterst summier is onderbouwd.
4.18. In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ook interne kosten, te weten de kosten door tijdsbeslag van eigen medewerkers met fiscale know-how, tot de nadelige gevolgen van een onrechtmatige daad kunnen behoren en, voor zover zij redelijk zijn, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, behoudens de uit de wettelijke regeling van de proceskosten voortvloeiende beperkingen.
De rechtbank oordeelt, onder verwijzing naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen over de proceskosten, dat de interne kosten voor zover gemaakt in kader van de beroepsprocedures, niet meer voor vergoeding in aanmerking komen. Met betrekking tot de voorafgaande fases merkt zij op dat niet is gesteld dat Interfood intern kosten heeft gemaakt doordat zij - zoals in de zaak uit voornoemd arrest het geval was - eigen fiscalisten in huis had, die werkzaamheden hebben verricht die Interfood anders had moeten uitbesteden. Interfood stelt juist dat zij extern expertise heeft ingehuurd, waarvoor zij in deze procedure ook vergoeding heeft gevorderd. Evenmin is gebleken dat Interfood als gevolg van de bezwaarprocedure omzet heeft gederfd, doordat zij eigen medewerkers niet elders of voor andere werkzaamheden heeft kunnen inzetten. Het als productie 26 overgelegde schema is in het licht van de gemotiveerde betwisting van de Staat onvoldoende. Dit onderdeel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
Kosten bankgarantie en rente (F)
4.19. De Staat heeft erkend dat de door Interfood gemaakte kosten ad € 48.776,-- in verband met het stellen van een bankgarantie voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van de gevorderde boeterente ad € 17.842,25, die aan Interfood in rekening zou zijn gebracht omdat zij als gevolg van het stellen van de bankgarantie de haar door haar bankiers toegestane maximale debetstand overschreed, betwist de Staat het causaal verband. Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat Interfood niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overschrijding van de debetstand uitsluitend haar oorzaak vindt in het stellen van de bankgarantie. Dit blijkt niet uit de brief van de bank d.d. 5 november 2007 (productie 57 aan de zijde van Interfood). Daarin is immers slechts de bevestiging te lezen van de hoogte van de boeterente en van het feit dat die in rekening is gebracht wegens overschrijding van de kredietfaciliteit. Evenmin volgt uit de door Interfood als productie 56 overgelegde accountantsrapportage, die ziet op de bedrijfseconomische en financiële gevolgen van de mogelijke claim en de geëiste bankgarantie en kennelijk met het oog op de te stellen bankgarantie is opgesteld, wat de werkelijke liquiditeitspositie van Interfood na het stellen van zekerheid zou zijn. De vordering van boeterente wordt, nu deze niet voldoende is onderbouwd, afgewezen.
Gederfde winst (G)
4.20. Interfood maakt tevens aanspraak op de gederfde winst. Zij stelt daartoe onder meer dat zij als gevolg van het opleggen van de UTB's een voorziening heeft moeten treffen in de financiële verslaglegging. Deze voorziening drukt op het eigen vermogen en op de financiële mogelijkheden van Interfood.
De Staat acht op zichzelf niet onaannemelijk dat Interfood winst heeft gederfd. De Staat merkt op dat het feit dat Interfood geprofiteerd heeft van grootscheepse douanefraude door derden, grond kan opleveren voor een beperkte toerekening van de door Interfood nog aannemelijk te maken schade.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat Interfood schade in de vorm van gederfde winst heeft geleden. De omvang van de schade kan verder in de schadestaatprocedure aan de orde komen.
Tot slot
4.21. Al het voorgaande leidt ertoe dat van het gevorderde onder B, C en F zal worden toegewezen een bedrag van € 144.131,92 (het saldo van € 90.195,92, € 5.160,-- en € 48.776,-- ) en dat voor de vaststelling van de omvang van de onder D en G gevorderde schadevergoeding naar de schadestaatprocedure zal worden verwezen. De rechtbank zal de onder A gevorderde verklaring voor recht niet uitspreken, omdat Interfood geen afzonderlijk belang meer heeft bij de vaststelling van de aansprakelijkheid van de Staat.
De wettelijke rente zal, nu daartegen geen verweer is gevoerd, worden toegewezen als gevorderd met ingang van 12 december 2005.
4.22. De Staat zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Interfood worden begroot op:
- dagvaarding 70,85
- vast recht 4.732,--
- salaris advocaat 10.320,-- (4 punten × tarief € 2.580,--)
Totaal € 15.122,85
De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt de Staat tot betaling aan Interfood van een bedrag van € 144.131,92, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2. veroordeelt de Staat tot vergoeding aan Interfood van de in onderdeel 4.14 van dit vonnis bedoelde accountantskosten en van de door haar gederfde winst, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.3. veroordeelt de Staat in de proceskosten, aan de zijde van Interfood tot op heden begroot op € 15.122,85;
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen, mr. E.C. van Veen en mr. D.A. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009