Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3321

Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers08/1285 LEGGW
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank overweegt dat de gemeente Lochem de legesheffing terecht heeft gebaseerd op de totale door eiser opgegeven bouwsom van € 18.000, daaronder mede begrepen de kosten voor de, ten tijde van de aanvraag, op te richten pergola. Dat die pergola bij besluit van 11 oktober 2006 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem is aangemerkt als tuinmeubilair en dat voor het oprichten daarvan op de voet van artikel 19, derde lid, WRO vrijstelling is verleend, noopt niet tot de conclusie dat verweerder de kosten van het aanleggen van de pergola ten onrechte heeft betrokken in de legesheffing. De rechtbank overweegt daarbij dat die vrijstelling slechts strekt tot het kunnen oprichten van de door eiser gewenste pergola in strijd met het geldende bestemmingsplan en dat dit, anders dan eiser meent, niet betekent dat voor het oprichten als zodanig van die pergola geen – lichte – bouwvergunning (meer) vereist is. De rechtbank stelt bovendien vast, voor zover van belang, dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem bij besluit van 27 oktober 2006 een lichte bouwvergunning heeft verleend aan eiser voor het geheel veranderen van een toegang tot de tuin en pergola. Aan de lange behandelduur van eisers bezwaarschrift verbindt de rechtbank geen gevolgen. Beroep is ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Bestuursrecht Enkelvoudige belastingkamer Reg.nr.: 08/1285 LEGGW Uitspraak in het geding tussen: [eiser] te Gorssel, eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Lochem verweerder. 1. Procesverloop Bij nota van 3 november 2006 (nummer 1605923) is van eiser bouwleges ten bedrage van € 596,00 geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een bouwvergunning. Bij uitspraak op bezwaar van 25 juni 2008 heeft verweerder het door eiser tegen deze legesnota gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de legesheffing gehandhaafd. Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 28 april 2009, waar eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Bakker. 2. Overwegingen 2.1 De bestreden legesheffing is gebaseerd op de Legesverordening 2006, vastgesteld door de raad van de gemeente Lochem op 28 februari 2006. 2.2 Ingevolge artikel 2 van deze verordening worden onder de naam 'leges' rechten geheven terzake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en in de daarbij behorende tarieventabel. Hoofdstuk 12 van de tarieventabel, behorende bij de Legesverordening 2006, regelt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning. Ingevolge artikel 12.2.2 van legesverordening 2006, bedraagt het tarief terzake van het in behandeling nemen van, voor zover van belang, een aanvraag tot het verkrijgen van een lichte bouwvergunning 2,2% van de bouwkosten. 2.3 Ingevolge artikel 19, derde lid, van de (inmiddels ingetrokken) Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. 2.4 Eiser stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat verweerder de legesheffing ten onrechte heeft gebaseerd op de gehele aanneemsom van € 18.000, nu dat bedrag grotendeels is gebaseerd op de kosten van het aanleggen van een pergola en daarvoor geen bouwvergunning is vereist. Volgens eiser kan verweerder de legesheffing alleen baseren op een bedrag van € 2.000 als kosten van de wijziging van zijn tuin, waarvoor wel een bouwvergunning vereist is. Voorts klaagt eiser over de lange duur van behandeling van zijn bezwaarschrift. 2.5 De rechtbank overweegt dat verweerder de legesheffing terecht heeft gebaseerd op de totale door eiser opgegeven bouwsom van € 18.000, daaronder mede begrepen de kosten voor de, ten tijde van de aanvraag, op te richten pergola. Dat die pergola bij besluit van 11 oktober 2006 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem is aangemerkt als tuinmeubilair en dat voor het oprichten daarvan op de voet van artikel 19, derde lid, WRO vrijstelling is verleend, noopt niet tot de conclusie dat verweerder de kosten van het aanleggen van de pergola ten onrechte heeft betrokken in de legesheffing. De rechtbank overweegt daarbij dat die vrijstelling slechts strekt tot het kunnen oprichten van de door eiser gewenste pergola in strijd met het geldende bestemmingsplan en dat dit, anders dan eiser meent, niet betekent dat voor het oprichten als zodanig van die pergola geen – lichte – bouwvergunning (meer) vereist is. De rechtbank stelt bovendien vast, voor zover van belang, dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem bij besluit van 27 oktober 2006 een lichte bouwvergunning heeft verleend aan eiser voor het geheel veranderen van een toegang tot de tuin en pergola. Overigens is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit in zijn uitspraak op bezwaar duidelijker heeft kunnen – en moeten – motiveren. Dat eiser heeft gemeend dat alleen voor het oprichten van de twee poeren een bouwvergunning vereist is, kan de rechtbank wel volgen en acht de rechtbank, anders dan verweerder, gelet op 9.6 van diens verweerschrift, niet onbegrijpelijk. Met betrekking tot eisers beroepsgrond dat de behandeling van zijn bezwaarschrift door verweerder onevenredig lang heeft geduurd, dat hij op grond van die lange behandelduur meende dat zijn bezwaarschrift gegrond was verklaard en dat hij daarom erop mocht vertrouwen dat hij slechts € 44 aan bouwleges hoefde te betalen, overweegt de rechtbank met eiser dat zijn bezwaarschriftprocedure – zoals ook erkend door verweerder ter zitting – zeer lang heeft geduurd. Eisers beroepsgrond kan echter niet leiden tot het daarmee beoogde resultaat, reeds nu geen sprake is van een fiscale boetezaak en die lange behandelduur niet kan afdoen aan eisers plicht tot het betalen van leges voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag ter verkrijging van een lichte bouwvergunning. Ook overigens bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder vanwege de lange behandelduur – in strijd met de Legesverordening 2006 – van eiser een lager legesbedrag heeft moeten heffen. 2.6 Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten of vergoeding van het griffierecht. 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. van Baaren. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2009.