Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3264

Datum uitspraak2009-07-17
Datum gepubliceerd2009-07-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5444 WAO en 07/5446 TW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering en toekenning toeslag ingevolge de Toeslagenwet. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Voldoende zorgvuldig medische onderzoek. Genoegzaam is toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante in medische opzicht geschikt te achten zijn. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat, nu onbekend was wanneer appellante weer in Nederland zou zijn en het Uwv ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar op 25 augustus 2006 nog niets van appellante of haar gemachtigde had vernomen, het Uwv appellante niet opnieuw in de gelegenheid heeft hoeven stellen te worden gehoord alvorens de beslissing op bezwaar te nemen. Voor het overige heeft appellante geen specifieke gronden aangevoerd met betrekking tot de toegekende toeslag. Onder verwijzing naar de ongegrondverklaring van het beroep inzake de WAO-uitkering, heeft de rechtbank het beroep inzake de toegekende toeslag eveneens ongegrond verklaard.


Uitspraak

07/5444 WAO en 07/5446 TW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K Op de hoger beroepen van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante) tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 augustus 2007, 06/7934 WAO en 06/7933 TW (hierna: aangevallen uitspraak I en II), in de gedingen tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), Datum uitspraak: 17 juli 2009. I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A. Jankie, advocaat te Den Haag, bij brieven van 18 september 2007 hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend. Naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad heeft het Uwv bij brief van 9 februari 2009 een rapport van diezelfde datum van bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaars ingestuurd. Het onderzoek ter zitting, waar de hoger beroepen gevoegd zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 5 juni 2009. Appellante en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Namens het Uwv is verschenen mr. G.G. Prijor. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als fulltime receptioniste/ administratief medewerker en is voor die werkzaamheden op 22 juli 2003 uitgevallen wegens diverse lichamelijke en psychische klachten. 1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellante met ingang van 20 juli 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. 1.3. Bij besluit van 1 maart 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 1 mei 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. 1.4. Bij besluit van 31 maart 2006 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 20 januari 2006 een recht op toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) toegekend van € 14,92 bruto per dag. 1.5. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn. Deze verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht waarbij hij kennis heeft genomen van de in het dossier aanwezige medische informatie. In het rapport van 21 augustus 2006 heeft Van Duijn geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de FML van 15 februari 2006. Bij besluit van 25 augustus 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 maart 2006 ongegrond verklaard. 1.6. Het door appellante tegen het besluit van 31 maart 2006 gemaakte bezwaar is door het Uwv bij afzonderlijk besluit van eveneens 25 augustus 2006 ongegrond verklaard. 2.1. Ten aanzien van de aangevallen uitspraak I overweegt de Raad als volgt. 2.2. In deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 25 augustus 2006 inzake de WAO-uitkering ongegrond verklaard. Ten aanzien van de medische grondslag van dit besluit heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de geselecteerde functies voor appellante ongeschikt te achten. Tevens is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de hoorplicht door het Uwv. 2.3. In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden in essentie herhaald. Het hoger beroep komt er aldus op neer dat appellante zich vanwege haar lichamelijke klachten meer beperkt acht dan door het Uwv is aangenomen. Als gevolg van haar beperkingen acht zij zich niet in staat om de geduide functies te verrichten. Ten slotte is namens appellante aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord door het Uwv. 2.4. Wat betreft de medische grondslag van het besluit van 25 augustus 2006 inzake de WAO-uitkering verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag berust op een zorgvuldig onderzoek. Tevens blijkt naar het oordeel van de Raad uit de in het dossier aanwezige medische gegevens niet dat het Uwv de belastbaarheid van appellante heeft overschat. Daaraan voegt de Raad nog toe dat appellante ook in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij ernstiger beperkt is dan vanwege de verzekeringsartsen is aangenomen. 2.5. Tevens is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het besluit van 25 augustus 2006 op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. Genoegzaam is toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van operator afbindmachine (sbc-code 111174), elektronicamonteur (sbc-code 267040) en monteuse (sbc-code 267050) voor appellante in medisch opzicht geschikt te achten zijn. 2.6. Voorts heeft de Raad geen aanleiding gezien om wat betreft het standpunt van appellante dat zij ten onrechte niet is gehoord een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat, nu onbekend was wanneer appellante weer in Nederland zou zijn en het Uwv ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar op 25 augustus 2006 nog niets van appellante of haar gemachtigde had vernomen, het Uwv appellante niet opnieuw in de gelegenheid heeft hoeven stellen te worden gehoord alvorens de beslissing op bezwaar te nemen. 3.1. Ten aanzien van de aangevallen uitspraak II oordeelt de Raad als volgt. 3.2. Met deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 31 maart 2006 inzake de TW ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat namens appellante is gesteld dat, nu de mate van arbeidsongeschiktheid niet juist is vastgesteld, de hoogte van de toeslag evenmin juist is. Voor het overige heeft appellante geen specifieke gronden aangevoerd met betrekking tot de toegekende toeslag. Onder verwijzing naar de ongegrondverklaring van het beroep inzake de WAO-uitkering, heeft de rechtbank het beroep inzake de toegekende toeslag eveneens ongegrond verklaard. 3.3. Nu namens appellante ook in hoger beroep geen specifieke gronden zijn aangevoerd met betrekking tot de bij het besluit van 31 maart 2006 toegekende toeslag, ziet de Raad evenals de rechtbank geen grond om het besluit van 25 augustus 2006 inzake de TW rechtens onjuist te achten. 3.4. Uit het vorenstaande volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken I en II dienen te worden bevestigd. 4. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraken I en II. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2009. (get.) J.W. Schuttel (get.) M.R. van der Vos EV