Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3224

Datum uitspraak2009-07-21
Datum gepubliceerd2009-07-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757165-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft de man die zij vrij goed kende met een mes in de hals gestoken en hem zodoende om het leven gebracht. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf, te weten het opzettelijk van het leven beroven van een medemens. Zij heeft daarmee het slachtoffer beroofd van zijn grootste rechtsgoed, te weten zijn recht op leven. Voor een dergelijk ernstig misdrijf ligt in beginsel een langdurige gevangenisstraf voor de hand. Geen noodweer/noodweer exces. Verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Doodslag. Gevangenisstraf van drie jaren, TBS met dwangverpleging.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector strafrecht Meervoudige kamer Parketnummer 09/757165-09 Datum uitspraak: 21 juli 2009 (Verkort vonnis) De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] [adres] thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 12 mei 2009 en 7 juli 2009. De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr E.N. van der Spoel, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzittingen verschenen en gehoord. De officier van justitie mr Van der Laan heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld wegens moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. De tenlastelegging. Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen de verdachte hetgeen verdachte bij dagvaarding impliciet primair is telastgelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daarbij dat uit het dossier noch uit de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat er bij verachte voorafgaand aan het doden van [slachtoffer] sprake was van een moment van kalm overleg of van rustig en bedaard nadenken. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten. Verdachte is in de middag van 27 januari 2009 naar de woning van het slachtoffer gegaan. Zij hebben daar samen rond 17.30 uur de avondmaaltijd gebruikt. Na het eten moest ze van [slachtoffer] naar de slaapkamer komen. Daar pakte [slachtoffer] haar onder haar trui bij haar borsten. Verdachte schrok daar erg van en dacht dat hij haar wilde verkrachten. Zij moest, zo heeft zij verklaard, meteen weer denken aan de keer dat [slachtoffer] zeven jaar geleden tegen haar wil seks met haar had en haar drie dagen bij hem in huis hield. Ze duwde [slachtoffer] weg en liep naar de keuken, enkele meters verder, pakte het eerste wat ze daar in een keukenlade tegenkwam, te weten een mes, en liep daarmee terug naar hem toe. [slachtoffer] zei tegen verdachte: "Je wilt me toch niet vermoorden?", waarop verdachte zei :"Nee, maar je wilde me verkrachten, gek", waarop ze hem één maal aan de linkerkant van zijn nek, onder zijn oor stak, welke steek leidde tot de dood van [slachtoffer]. Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen moment is aan te wijzen van kalm overleg of van rustig en bedaard nadenken, zelfs niet toen het slachtoffer zei: "je gaat me toch niet vermoorden". Veeleer is de conclusie gerechtvaardigd, dat sprake is geweest van een 'ogenblikkelijke gemoedsopwelling'. Dit brengt mee dat de rechtbank de voorbedachten rade niet bewezen acht. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het bij dagvaarding (impliciet) subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte en beroep op (putatieve) noodweer(exces). De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zich in een zodanige situatie bevond, dat haar geen andere uitweg geboden was dan lukraak het mes te pakken en hiermee het gevaar van verkrachting af te wenden. Het gedrag van het slachtoffer levert een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding op zodat sprake is van noodweer. De raadsman heeft zich, voorzover zou moeten worden geoordeeld, dat de reactie van verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, beroepen op noodweerexces. Als meer subsidiair verweer heeft de raadsman aangevoerd, dat aannemelijk is, dat verdachte vanuit haar voorgeschiedenis abusievelijk in de veronderstelling heeft geleefd zich te moeten verdedigen tegen verkrachting en gijzeling en is er sprake van putatief noodweer. De rechtbank verwerpt het door de raadsman gedane beroep op noodweer omdat uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zichzelf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting is duidelijk geworden dat toen [slachtoffer] verdachte bij de borsten had gepakt en zij hem had weggeduwd, hij in de slaapkamer is gebleven toen zij naar de keuken ging, en ook overigens geen enkele aanstalten maakte haar op enige wijze kwaad te doen. Er was naar het oordeel van de rechtbank direct voorafgaand aan of op het moment waarop zij hem stak geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich noodzakelijk moest verweren. De rechtbank verwerpt mitsdien ook het door de raadsman gedane beroep op noodweerexces, nu uit het bovenstaande volgt dat op het moment dat verdachte met een mes op het slachtoffer instak, geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank overweegt tenslotte dat het bovenstaande meebrengt, dat verdachte in redelijkheid niet kon veronderstellen dat zij zou worden verkracht omdat het slachtoffer, nadat hij door verdachte was weggeduwd, volgens de verklaring van verdachte daartoe geen enkele verdere actie heeft ondernomen. Mitsdien wordt ook het beroep op putatieve noodweer verworpen. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Motivering straf en maatrgel. Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft de man die zij vrij goed kende met een mes in de hals gestoken en hem zodoende om het leven gebracht. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf, te weten het opzettelijk van het leven beroven van een medemens. Zij heeft daarmee het slachtoffer beroofd van zijn grootste rechtsgoed, te weten zijn recht op leven. Voor een dergelijk ernstig misdrijf ligt in beginsel een langdurige gevangenisstraf voor de hand. De rechtbank heeft echter kennis genomen van de rapporten van de psycholoog en de psychiater. In het rapport van 3 juli 2009 concludeert de deskundige J.H. Ruijs, psycholoog, dat er bij betrokkene sprake is van een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis, dat haar impulscontrole zeer beperkt is en dat er onder stress sprake kan zijn van acting-outgedrag. Ook de psychiater G.H.E. van Hoecke, komt in zijn rapport van 2 juli 2009 tot de slotsom, dat bij betrokkene sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Beide deskundigen komen tot de slotsom, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten voor het haar telastgelegde feit, de psycholoog met name omdat verdachte zich snel angstig en bedreigd voelt en haar impulscontrole beperkt is. De rechtbank neemt de conclusies neergelegd in beide rapporten over en maakt deze tot de hare. Dit in aanmerking genomen en mede gelet op voorgeschiedenis van de relatie tussen verdachte en slachtoffer, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Gegeven de vrijspraak voor moord, is deze straf lager dan door de officier van justitie geeist. Voorts heeft de rechtbank laten meewegen, dat de reeds genoemde deskundigen van oordeel zijn, dat verdachte een langdurige en intensieve behandeling behoeft in een gestructureerde omgeving en de rechtbank het advies TBS met dwangverpleging zal volgen. Omtrent deze maatregel heeft de rechtbank het volgende overwogen. De psycholoog is van oordeel dat een duidelijk verplichtend kader voor verdachte noodzakelijk is, gelet op eerdere niet geëffectueerde pogingen van de GGZ om betrokkene in een RIBW-voorziening te plaatsen, omdat verdachte daar onvoldoende gemotiveerd voor was. De deskundige adviseert een TBS met dwangverpleging, gelet op de beperkte behandelmogelijkheden in het kader van een TBS met voorwaarden, het gecompliceerde psychiatrisch ziektebeeld, de ernst van het delict en de aanwezige kans op herhaling. Ook de psychiater constateert dat geschikte settings voor patiënten met een diagnostisch profiel zoals van verdachte zeer beperkt zijn zodat een TBS met dwangverpleging naar zijn mening de meest werkzame maatregel is. De raadsman heeft er op gewezen, dat het ontbreken van geschikte behandelplaatsen in de reguliere zorg geen reden kan zijn om een zo zware maatregel als TBS met dwangverpleging op te leggen. Voor een dergelijke maatregel is slechts plaats als aan het zogenaamde gevaarscriterium, neergelegd in zrtikel 37a van het Wetboek van Strafrecht wordt voldaan. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel, dat aan dit criterium wordt voldaan. Verdachte heeft een buitengewoon ernstig feit gepleegd, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Beide deskundigen geven aan, dat er onder omstandigheden weer sprake kan zijn van impulsdoorbraken en dat betrokkene mogelijk opnieuw heftig met ernstig geweld zal reageren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de algemene veiligheid van personen oplegging van deze maatregel eist. Deze algemene veiligheid van personen eist evenzeer de gedwongen verpleging van verdachte. Uit de rapportages van de beide deskundigen blijkt immers dat behandeling van verdachte noodzakelijk is. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht; Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding (impliciet) primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding (impliciet) subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: Doodslag; verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; in verzekering gesteld op: 28 januari 2009, in voorlopige hechtenis gesteld op: 30 januari 2009, gelast de terbeschikkingstelling van verdachte; beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd. Dit vonnis is gewezen door mrs Poustochkine, voorzitter, Van Seventer en Struyker Boudier, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bezooijen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2009