Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3223

Datum uitspraak2009-07-20
Datum gepubliceerd2009-07-22
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 09/2114
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Op grond van artikel 26 WWB juncto de gemeentelijke Verordening wordt de gehuwdennorm verlaagd met 5% of 10%, indien de woning wordt gedeeld met één of meer verdienende kinderen. Nu ten onrechte is geweigerd mee te werken aan een huisbezoek, kan niet worden vastgesteld of deze situatie zich hier voordoet. Verweerder heeft ten onrechte het recht op bijstand geheel beeindigd. Immers, niet in geschil is dat er recht is op bijstand naar de norm voor gehuwden, uitsluitend onduidelijk is of er een verlaging moet worden toegepast. De werking van het besluit wordt opgeschort en er wordt een vovo getroffen, inhoudend dat er recht is op bijstand naar de norm voor gehuwden met een verlaging van 10%.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 09/2114 Uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2009 inzake [verzoeker] en [verzoekster],, te 's-Hertogenbosch, verzoekers, gemachtigde mr. B.A. van Mens, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder, gemachtigde J.M.M. van Lokven. Procesverloop Bij besluit van 10 juni 2009 heeft verweerder de uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van verzoekers met ingang van 9 juni 2009 beëindigd. Tegen dit besluit hebben verzoekers een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 23 juni 2009 hebben verzoekers tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De zaak is behandeld op de zitting van 15 juli 2009, waar verzoeker is verschenen in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien het bestreden besluit in de bodemprocedure naar voorlopig oordeel geen stand zal kunnen houden, terwijl tevens voldoende spoedeisend belang aanwezig is. Bij twijfel omtrent de rechtmatigheid van het in geding zijnde besluit zal dienen te worden bezien of na afweging van de betrokken belangen grond bestaat voor het treffen van een voorziening. Daarbij dient het belang van de indiener van het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewogen tegen het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voorzover deze toetsing meebreng dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure. 3. Aangezien tegen het besluit van 10 juni 2009 tijdig bezwaar is gemaakt, deze rechtbank in een eventuele bodemprocedure bevoegd zal zijn en ook overigens geen beletselen bestaan, kunnen verzoekers in hun verzoek worden ontvangen. 4. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende gebleken. 5. Verzoekers ontvangen sinds 1 juni 2002 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Naar aanleiding van een vermoeden dat er sprake was van inwonende kinderen heeft het Team Handhaving AmSZ op verzoek van de casemanager van verzoekers een onderzoek gestart. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het Rapport sociale recherche van 9 juni 2009. Uit het rapport blijkt dat op naam van de twee zonen van verzoeker, [zoon 1] en [zoon 2], respectievelijk een Opel Corsa, met kenteken [kenteken] en een Opel Zafira, met kenteken [kenteken] zijn geregistreerd. Bij waarnemingen gedurende de periode van 2 februari 2009 tot en 28 april 2009 werden deze auto’s met grote regelmaat op wisselende tijdstippen voor de woning van verzoekers aangetroffen. Op 7 mei 2009 om 13:15 uur is getracht een onaangekondigd huisbezoek af te leggen, maar werd niemand thuis getroffen. Een van de medewerkers van verweerder heeft een buurvrouw van verzoekers gesproken die vertelde dat er een man en een vrouw met een zoon woonachtig waren op het adres van verzoekers. De zoon zou rijden in de Opel Corsa en de man zou gebruik maken van de Opel Zafira. Omdat de Opel Zafira niet aanwezig was, vermoedde de buurvrouw dat men niet thuis was. Het huisbezoek heeft niet plaats gevonden. 6. In de periode van 7 mei 2009 tot en met 19 mei 2009 zijn bij drie waarnemingen in de avond en nacht de beide personenauto’s van het merk Opel twee maal aangetroffen voor de woning van verzoekers. Hierop is op 9 juni 2009 om 8:55 uur wederom geprobeerd een onaangekondigd huisbezoek af te leggen op het adres van verzoekers. Daarbij deed verzoekster open. Zij verklaarde dat verzoeker niet aanwezig was en lopend naar zijn moeder was gegaan. Verzoekster verklaarde verder dat de Opel Corsa van hun zoon was en dat die voor hun woning stond, omdat hij die bij zijn eigen flat niet kon parkeren. Verzoekster verklaard dat van de zoon enkele stuks winterkleding in de woning aanwezig waren en dat zij geen toestemming gaf voor een huisbezoek. Op verzoek van de rechercheurs heeft verzoekster gebeld met verzoeker om hem te vragen naar huis te komen zodat er om 9:15 uur alsnog een huisbezoek zou kunnen plaatsvinden. De rechercheurs hebben daarop voor de woning van verzoekers gewacht. Om 9:05 uur kwam verzoeker bij zijn woning. Om 9:17 is opnieuw geprobeerd een huisbezoek af te leggen. Verzoeker deed open. Nadat was uitgelegd dat de rechercheurs in verband met een rechtmatigheidonderzoek een huisbezoek wilde afleggen in de woning van verzoekers werd dat geweigerd. Ook nadat verzoeker was gewezen op zijn plicht om medewerking te verlenen en inlichtingen te verstrekken en op de mogelijke consequenties van een weigering daarvan, weigerde verzoeker in te stemmen met een huisbezoek. Wel wilde hij vragen beantwoorden. Desgevraagd vertelde verzoeker dat de Opel Corsa bij zijn woning stond, omdat zijn zoon die auto niet kon parkeren bij zijn eigen woning. De Opel Zafira was van zijn andere zoon. Deze auto stond reeds maanden te koop en werd geparkeerd bij de woning van verzoekers. Verzoeker verklaarde een rijbewijs te hebben en soms van de Opel Zafira gebruik te maken. Op de vraag van de rechercheurs of er kleren van de jongste zoon in de woning aanwezig waren antwoordde verzoeker dat hen dat niets aanging en dat deze zoon in verband met het feit dat hij werkloos was geworden misschien wel weer bij verzoekers zou komen inwonen. Het gesprek is daarop om 9:22 uur afgesloten en het huisbezoek heeft niet plaats gevonden. 7. Bij besluit van 10 juni 2009 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekers met ingang van 9 juni 2009 beëindigd. Aan dat besluit ligt het standpunt ten grondslag dat geen medewerking is verleend aan een verzoek om op 9 juni 2009 een huisbezoek af te leggen en dat verzoekers daardoor niet aan de inlichtingplicht hebben voldaan ten gevolge waarvan het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. 8. Verzoekers hebben erkend dat zij geen medewerking hebben verleend aan het huisbezoek. Zij hebben aangevoerd dat er geen sprake is van concrete feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder kan twijfelen aan de juistheid van de over de woonsituatie verstrekte inlichtingen voorzover die van belang zijn voor het recht op uitkering en de gegeven niet op een verzoekers minder belastende wijze kunnen worden vergaard. Er was, aldus verzoekers, geen gerechtvaardigde reden voor een onaangekondigd huisbezoek. Bovendien hebben de rechercheurs de reden voor het huisbezoek niet medegedeeld en slechts gedreigd met de gevolgen van het niet meewerken aan het huisbezoek terwijl verzoekers duidelijk had moeten worden gemaakt dat, nu er geen aanleiding bestond te twijfelen aan de juistheid van de verstrekte gegevens, het weigeren van een huisbezoek geen directe consequenties voor hun uitkering zou hebben. Los daarvan heeft verzoeker duidelijk aangegeven dat hij op dat moment geen medewerking kon verlenen aan het huisbezoek omdat verzoekster psychische klachten heeft en bij haar een paniekaanval dreigde en verzoeker terug moest naar zijn moeder die hij halsoverkop alleen had moeten laten. Op grond van de omstandigheden mocht verweerder aan het weigeren van het huisbezoek geen consequenties verbinden, althans zeker niet overgaan tot beëindiging van de uitkering van verzoekers. 9. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. 10. In artikel 17, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Het tweede lid van artikel 17 van de WWB bepaalt dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. 11. Indien de belanghebbende deze verplichting niet of in onvoldoende mate nakomt en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, is dit een rechtsgrond voor weigering of beëindiging van de bijstand. 12. Artikel 26 van de WWB brengt, voor zover hier van belang, met zich dat de voor gehuwden geldende bijstandsnorm kan worden verlaagd voor zover zij lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. 13. Dienaangaande zijn regels gesteld bij de op 16 december 2008 vastgestelde Verordening inkomen Wet werk en bijstand 2009 (hierna: de Verordening). De voorzieningenrechter begrijpt artikel 2:3 van de Verordening aldus dat de verlaging als bedoeld in artikel 26 van de WWB 5% bedraagt als een echtpaar zijn woning deelt met één verdienend kind, terwijl de verlaging 10% bedraagt als de woning wordt gedeeld met twee of meer verdienende kinderen. 14. De voorzieningenrechter wijst er op dat van verzoekers verlangd mag worden dat zij alle benodigde inlichtingen verstrekken en de medewerking verlenen die nodig zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. Naar vaste jurisprudentie komt het in beginsel voor rekening en risico van betrokkene indien deze in het kader van de vaststelling van het recht op bijstand geen of onvoldoende inzicht geeft in van belang zijnde feiten en omstandigheden. In casu is voor de vaststelling van het recht op bijstand van belang of er in de woning van verzoekers tevens één of meer verdienende kinderen van verzoekers woonachtig zijn. Immers, indien dit het geval is, brengt artikel 2:3 van de Verordening met zich dat de bijstand van verzoekers, die is vastgesteld naar de norm voor gehuwden, wordt verlaagd met 5% dan wel 10%. Derhalve waren verzoekers ook gehouden om dienaangaande aan verweerder de benodigde inlichtingen te verstrekken en om de op dit punt noodzakelijke medewerking te verlenen. 15. Verweerder achtte het afleggen van een huisbezoek in de woning van verzoekers van belang om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de vraag of deze woning nu wel of niet mede werd bewoond door één of meer verdienende kinderen van verzoekers. De voorzieningenrechter is anders dan verzoekers van oordeel dat er wel een redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek. In dat verband wijst de voorzieningenrechter op het feit dat de auto’s van de zoons van verzoekers bijna dagelijks en op wisselende tijdstippen voor de woning van verzoekers werden aangetroffen. Tevens is van belang de verklaring van een buurtbewoner dat bij verzoekers een kind woonachtig is en voorts kan de voorzieningenrechter er niet aan voorbij gaan dat de vraag of er één of meer kinderen van verzoekers in hun woning wonen bij uitstek door middel van een huisbezoek kan worden beoordeeld. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat verzoekers ten onrechte hebben geweigerd om hun medewerking te verlenen aan een in hun woning af te leggen huisbezoek. 16. De voorzieningenrechter is desondanks van oordeel dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot het geheel beëindigen van de bijstandsuitkering van verzoekers. Immers, naar ter zitting expliciet door verweerder is bevestigd is niet in geschil dat verzoekers recht hebben op bijstand naar de norm voor gehuwden. Slechts de omvang van het recht op bijstand kan niet ten volle worden vastgesteld, nu onduidelijk is of er sprake dient te zijn van een verlaging van de norm en, zo ja, of deze verlaging 5% of 10% dient te bedragen. 17. Naar verwachting zal het primaire besluit in de heroverweging in bezwaar dan ook niet in deze vorm in stand kunnen blijven. 18. De voorzieningenrechter ziet in verband hiermee aanleiding om het verzoek toe te wijzen in dier voege dat de werking van het primaire besluit wordt opgeschort. Tevens zal de voorzieningenrechter bij afweging van de belangen van enerzijds verzoekers en anderzijds verweerder bepalen dat met ingang van 24 juni 2009, zijnde de datum van binnenkomst van het verzoek om een voorlopige voorziening, door verweerder aan verzoekers bijstand wordt verleend naar de norm voor gehuwden waarbij in verband met de aan verzoekers toe te rekenen onduidelijkheid omtrent de omvang van de uitkering een verlaging van 10% op deze norm wordt toegepast. 19. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: • 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift; • 1 punt voor het verschijnen ter zitting; • waarde per punt € 322,00 • wegingsfactor 1. 20. Aangezien ten behoeve van verzoekers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. 21. Tevens zal de voorzieningenrechter bepalen dat de gemeente 's-Hertogenbosch aan verzoekers het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van € 41,00 dient te vergoeden. 22. Beslist wordt als volgt. Beslissing De voorzieningenrechter, - bepaalt dat de werking van het besluit van 10 juni 2009 wordt opgeschort, zulks tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist; - wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in dier voege dat met ingang van 24 juni 2009 door verweerder aan verzoekers bijstand wordt verleend naar de norm voor gehuwden, waarbij een verlaging van 10% op deze norm wordt toegepast, eveneens tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist; - bepaalt dat verweerder aan verzoekers het door hen gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 41,00; - veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00; - bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier. Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van R.G. van der Korput als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2009.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschriften verzonden: